e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Bocholt

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
koning en vrouw van een kleur in een hand heer en dame: ich heb hiêr en da vanne harten biejein (Bocholt), stuk: stök (Bocholt) [II.] Kaartterm (men heeft heer en dame van de troef). || Ik heb den heer en de vrouw van harten samen (bij het kaartspel). [ZND 40 (1942)] III-3-2
koning in het kaartspel heer: hier (Bocholt, ... ), met opkomend alternatief küning  hier (Bocholt), koning: vindt meer en meer ingang na hier  küning (Bocholt) Heer in kaartspel. || Koning: Hoe heet schoppen heer of schoppen koning (in een kaartspel)? [ZND 42 (1943)] III-3-2
koningin moer: mōr (Bocholt) Het enige volmaakt vrouwelijke dier in een bijenkolonie. Geslachtelijk is de koningin gelijk aan de werkbij, maar in het larvestadium is de aanstaande koningin gevoed met hoogwaardige voedingsstoffen, de koninginnegelei, en de werkbij niet. In ieder volk is slechts één koningin aanwezig. Haar enige taak bestaat in het leggen van eieren. Zij kan bevruchte of onbevruchte eieren leggen. Uit de bevruchte eieren ontstaan werkbijen of eventueel koninginnen, uit de onbevruchte komen de darren. Een koningin kan een leeftijd van vier à vijf jaar bereiken. Is zij niet meer in staat eieren te leggen en daardoor nutteloos geworden voor de kolonie, dan wordt de oude koningin vervangen door een nieuwe. [N 63, 12d; S 3, L 1a-m; JG 1a + 1b; JG 2b-5, 12; R 3, 42; Ge 37, 37; A 9, 3; monogr.] II-6
koningin des hemels angelus: anzjeluus (Bocholt) Het "Koningin des hemels"of "Regina caeli", het Angelus-gebed in de Paastijd. [N 96B (1989)] III-3-3
kook- en eetruimte in de stal, zomerwoning zomerhuis: zumǝrhūs (Bocholt) De ruimte vooraan in de stal (de voorstal of een aparte ruimte) waar men in de zomer het eten kookte en at. Vroeger was dat vaak een andere ruimte dan het woonvertrek waarin men in de wintermaanden verbleef. Omdat de koeien in de weide waren, kon de doorgaans ruime en koele voorstal als kook- en eetruimte dienen. Als men niet in de voorstal at, dan was dat in het algemeen een koelere plaats, buiten of onder een afdak aan de noord- of oostkant van de gebouwen. Het begrip "zomerwoning, zomerverblijf" is vanuit verschillende invalshoeken van een benaming voorzien. Het benoemingsmotief kan het seizoen zijn waarin de ruimte wordt benut ("zomer"); of de functie ("keuken"), waarbij men moet bedenken dat de centrale plaats van het huis, de keuken met de haard, ook wel metonymisch met het woord huis wordt aangeduid; vergelijk het Ten Geleide en de plattegronden in paragraaf 1.2. Soms is ook de plek in de boerderij waar de zomerwoning zich bevindt het benoemingsmotief ("achter-") of de functie die de ruimte buiten de zomer heeft ("voorstal", "nere"). Soms ook geeft men door het opgeven van de gebruikelijke keukenbenaming aan, dat men hier ook ''s zomers verblijft ("voorhuis"). Waar mogelijk wordt bij de opgaven aangegeven om welke ruimte het gaat. [N 5A, 5 en 35a; N 5, 128; A 10, 5a] I-6
kookkachel, fornuis cuisinière (fr.): vgl. Fr. cuisinière  kwizzenjèèr (Bocholt), kookstoof: kūkstoͅu̯f (Bocholt), leuvense stoof: lø&#x0304vənsə stoͅu̯f (Bocholt), vuur: veer (Bocholt) de vierkante kookkachel, met twee of vier ovens van voren [ZND 23 (1937)] || keukenfornuis III-2-1
kookpot kasserol: vr.  kəsroͅl (Bocholt), pan: pan (Bocholt), pappot: pappoͅt (Bocholt) ketel, metalen ~; inventarisatie benamingen; betekenis/uitspraak [N 20 (zj)] || pan [ZND m] || pot, metalen ~; inventarisatie benamingen (tutpot, pappot, trekpot, braajpot); betekenis/uitspraak [N 20 (zj)] III-2-1
kooksel kooksel: kuuksel (Bocholt) het produkt van het koken III-2-3
kool, algemeen: een krop kool hoofd: høͅyt (Bocholt), hoofdje: lett. hoofdje  heidsje (Bocholt), kool: ky(3)̄əl (Bocholt), moesje: meeske (Bocholt) [ZND m]kool, kleine — || koolgroente || krop kool [Goossens 1b (1960)] I-7
kool, overige soorten slechte kool: slechtekiêl (Bocholt) krulkool I-7