e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Bocholt

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
schuifje van de biechtstoel schuifje: sjiefke (Bocholt) Het afsluitbare traliewerk, de schuif in de biechtstoel. [N 96A (1989)] III-3-3
schuimspaan schuimlepel: sji-jmliêpel (Bocholt, ... ), sjiemliepəl (Bocholt), sjüümliepəl (Bocholt), šumlipəl (Bocholt, ... ), šø&#x0304mli(ə)pəl (Bocholt, ... ), schuimslepel: sji-jmsliêpel (Bocholt), om het schuim weg te nemen van b.v. versgekookte gelei of om aardappelen op eetborden te scheppen  sji-jmsliêpel (Bocholt), schuimspaan: sji-jmpoan (Bocholt), sji-jmspoan (Bocholt) afschuimlepel || grote keukenlepel || lepel, metalen ~; inventarisatie benamingen; betekenis/uitspraak [N 20 (zj)] || schuimspaan [ZND 42 (1943)] || schuimspaan, schuimlepel [N 20 (zj)] III-2-1
schuld schuld: šoͅut (Bocholt), ps. omgespeld volgens Frings.  šōͅu̯t (Bocholt, ... ) Geldschuld, schuld die men nog moet betalen [N 21 (1963)] || schuld [ZND m] III-3-1
schuld zonder papieren handschuld: ps. omgespeld volgens Frings.  hant∂šōͅu̯t (Bocholt), schuld op zegwoord: ps. omgespeld volgens Frings.  šōͅu̯t oͅp zeͅx w"rt (Bocholt) schuld die niet schriftelijk is vastgelegd [handschuld?] [N 21 (1963)] III-3-1
schurft krets: krets (Bocholt), schurft: šørf (Bocholt) Een zeer hardnekkige, heftig jeukende huidaandoening, die kan leiden tot sterke vermagering en zelfs tot totale uitputting van de aangetaste dieren. Schurft wordt veroorzaakt door verschillende soorten mijten, voor ieder dier weer verschillend. Zie ook het lemma ''schurft'' in wbd I.3, blz. 479-481. [N 3A, 89; N 52, 13; A 48A, 26; monogr.] || schurft: hoe heet de besmettelijke huidziekte, die een ondragelijke jeuk veroorzaakt tussen de vingers, aan de polsen (fr. gale) ? [ZND 42 (1943)] I-11, III-1-2
schurk, smeerlap lorejas: Ki-k ût möt dèè lorejas, want iêrste het wöts, hèèt ¯r dich al in deekskes gedoan  lorejas (Bocholt) leegloper, deugniet, schelm III-1-4
schutsboom wip: wup (Bocholt) de lange staak waar bovenop een houten vogel is bevestigd die afgeschoten moet worden [schuttersboom, schutsboom, gaai, gaaipers, pers, wip, sprang] [N 112 (2006)] III-3-2
schutter schutter: sjötər (Bocholt) schutter [RND] III-3-2
schuur schuur: šø̄r (Bocholt) Het apart staande of aan de stallen vastgebouwde bedrijfsgebouw, waarin de oogst geborgen wordt, ook dienend om in te dorsen en, vooral bij kleinere boerderijen, ook om landbouwwerktuigen te bergen. De voornaamste gelijkvloerse delen van de schuur zijn de dorsvloer en de tasruimte(n) naast de dorsvloer. Boven de dorsvloer bevindt zich veelal een balkenzolder. Zie afbeelding 12. [N 5A, 66a; JG 1a en 1b; A 11, 4; L 12, 1; S 32 en 50; Wi 15; Gi 2.I, 20; monogr.; add. uit N 5A, 71a en 71c] I-6
schuurkelder, aardappelkelder aardappelenkelder: ē̜ ̞.rpǝlǝkaldǝr (Bocholt), kelder: kalǝr (Bocholt) Onder de verhoogde tasruimte naast de dorsvloer kan zich een kelder bevinden die ten dele uitgegraven, ten dele hoger dan de begane grond gelegen is. De kelder wordt gebruikt als bewaarplaats voor aardappelen, bieten en soms granen. Opgenomen zijn ook benamingen voor een kelder elders in de schuur of net buiten de schuur, die toegankelijk is vanuit de schuur. Omdat de aardappelkelder, die vroeger veelal onder de oven was (vergelijk het lemma "ovenkelder", (3.1.7), tegenwoordig ook vaak in de schuur te vinden is (waarbij de benaming niet veranderde), zijn de benamingen voor de aardappelkelder hier ook opgenomen, vooral omdat ze overeenstemmen met die voor de kelder onder de tasruimte. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (schuur) het lemma "schuur" (3.1.1). [N 5A, 70c en 71d; JG 1a en 1b; monogr.; add. uit N 5A, 25c; N 5, 136] I-6