e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Bocholt

Overzicht

Gevonden: 5095
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
deugniet balenger: cf. VD s.v. "belhamel"3. baldadige jongen, deugniet  bellenger (Bocholt), een verbasterd woord voor belhamel det dèè belhenger nûw ins alti-jd ri-jzing en ònvrèè moot stuke  belhenger (Bocholt), bandiet: bandiet (Bocholt), banduut (Bocholt), deugeniet: deugeneet (Bocholt), deugeniet (Bocholt), Det menneke zitsj vol dègenetestriêke(deugenieterijen) Dû, klein dègeneetsje desde bös (schertsend)  dègeneet (Bocholt), ook materiaal znd 23,4  deugeneet (Bocholt), öu = öu vqn oeuf (ei)  döugenet (Bocholt), meester jan: meisterjan (Bocholt), meester lap: meisterlap (Bocholt), ondeugd: ondöugd (Bocholt), fig Pak dich weg, stèk òndèèg deste bös  òndèègd (Bocholt), onnut: ònnöt (Bocholt), onnutterik: Waat hèèt mich dèèn ònnötterik weer gedoan  ònnötterik (Bocholt), prengel: prengel (Bocholt), schelm: sjelm (Bocholt), Samenst. sjelechtig, sjemeri-j  sjelm (Bocholt), smeerlap: smierlap (Bocholt), stouterik: stouterik (Bocholt), stuiterik (Bocholt), strop: hier hoort men ook de uitspr. strop  stròp (Bocholt), vagebond: vagebond (Bocholt), vlegeltje: vliêgelke (Bocholt) belhamel || deugniet [ZND 01 (1922)] || deugniet, dief || deugniet, stout persoon || een kwajongen || een ondeugend kind [ZND 40 (1942)] || gezegd van niet brave kinderen || kent ge ook een woord of uitdrukking met dezelfde betekenis zonder het woord kind, b.v. een ondeugd, of iets dergelijks ? [ZND 40 (1942)] || lomperd, vlegel || stouterik, deugniet || welke woorden gebruik je om een boef, een deugniet, aan te duiden (op sommige plaatsen gebruikt men rabauw, respeel, raspalie, enz.) ? [ZND 41 (1943)] III-1-4
deuk in een hoed dumpel: dumpel (Bocholt), dømpəl(kə) (Bocholt) deuk in een hoed [dömpel] [N 25 (1964)] || een deuk [ZND 33 (1940)] III-1-3
deur deur: dȳǝr (Bocholt), De köns hèèr gemekkelik ònder ein diêr duurtrèkke: zo mager is ze  diêr (Bocholt) [rnd 109; S 6; L 1 a-m; L 12, 5; L A2, 265; monogr.; Vld.; div.]deur II-9, III-2-1
deurtje in een poortvleugel dendeurtje: dendȳrkǝ (Bocholt), schuurdeurtje: šø̄rdȳrkǝ (Bocholt) Om aan personen toegang te verlenen en om dan niet de gehele vleugel te moeten openen is er in een poortvleugel vaak een deurtje, dat meestal niet tot beneden reikt, waardoor men echt binnen moet stappen. Vaak is het zo klein dat men slechts in gebukte houding er door kan. Meestal is de poortvleugel niet gehalveerd. Door de functionele overeenkomst zijn de benamingen soms ook in gebruik voor het onderste deel van een gehalveerde poortvleugel (zie het lemma "onderdeur", 4.1.9). Doorgaans is uit de benamingen voor dergelijke deurtjes in de poorten van schuur en stal op te maken waar ze zich bevinden. Toegevoegd zijn ook de enkele aparte benamingen voor de toegangsdeur náást de poort. Zie ook afbeelding 18.f bij het lemma "poort" (4.1.1). [N 4A, 42b; N 4, 38; JG 1a en 1b; monogr.; add. uit N 5A, 77d] I-6
deurwaarder huissier (fr.): hoessier (Bocholt), hy(3)̄žē (Bocholt) deurwaarder [ZND 33 (1940)], [ZND m] III-3-1
diarree aan de/het schijt: an dǝ šit (Bocholt), dunne, de -: aanne dunne (Bocholt), platte, de -: platte (Bocholt), schijt: aanne sjieët (Bocholt) Buikloop. Te dunne ontlasting, meestal veroorzaakt door een min of meer ernstige ontsteking van de darmen. Zie ook het lemma ''diarree'' in wbd I.3, blz. 472-474. [N 3A, 91, 99; A 48A, 52; monogr.] || Diarree, buikloop (prutsj, loperij, aan de schiet, dunne, weke). [N 107 (2001)] I-11, III-1-2
dief dief: dēf (Bocholt), schelm: schelm (Bocholt) dief [ZND 23 (1937)], [ZND m] III-3-1
diemit diemit: diemit (Bocholt) Sterke katoenen stof in keperverbinding waarin een patroon is geweven (Van Dale, pag. 593). Volgens de informant van L 265 is diemit ø̄slechte stof gebruikt voor boezeroenenø̄. [N 62, 89b; N 62, 75f] II-7
diep diep: dēp (Bocholt) In dit lemma worden de plaatselijke varianten gegeven van het woord diep, voorzover dat - evenals de termen voor het tegengestelde begrip (zie het lemma ondiep) - gebruikt wordt of kan worden in verbinding met een werkwoord voor "ploegen". Voor het begrip "diep ploegen (vóór het zaaien)" kent men in bepaalde streken een speciale term waarin het woord diep niet voorkomt. Daarvoor zie men het volgende lemma [JG 1a + 1b; N 11, 39 + 42b + 46; N 11A, 107a + 108a; L 23, 8a; A 20, 1b; A 27, 24b; monogr.] I-1
dier, beest beest: hier ook opgenomen mat. van ZND 21, 011  biest (Bocholt), bīəst (Bocholt) beest [ZND 01 (1922)] III-4-2