e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q211p plaats=Bocholtz

Overzicht

Gevonden: 2628
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
haarwrong knauw: knao (Bocholtz), knotje: kneutje (Bocholtz), kuif: koef (Bocholtz, ... ) haarwrong van een vrouw [knutje, tres, tots] [N 10 (1961)] III-1-1
haasje-over bokspringen: bóksjpringe (Bocholtz) Haasje-over springen. III-3-2
hagen in de haag zetten: en dǝr hāx ˲zɛtsǝ (Bocholtz) De vormelingen opstapelen op het hagebed. De stenen worden daartoe schuin en kruisgewijs op hun kant gezet, kop op kop. Op deze wijze kan de wind gemakkelijk tussen de openingen spelen en het droogproces versnellen (Schuddinck, pag. 102). De woordtypen vlaggen (P 48) en hallen (L 315, L 355) duiden waarschijnlijk het stapelen van stenen onder rietmatten of in een haaghut aan. Zie ook het lemma ɛrietmattenɛ.' [N 98, 101; N 98, 106; L 1a-m; L 26, 10; S 12; monogr.; N 98, 101 add.] II-8
hak absatz: abzats (Bocholtz), hak: hak (Bocholtz, ... ), schrepel: šrępǝl (Bocholtz) De verhoging, al of niet geheel of gedeeltelijk van leer, onder de hiel van de voet. [N 60, 233c; N 60, 126a; N 60, 169a; L 48, 28a; L 48, 28b; L 1a-m; L 1u, 82; L 5, 50; N 7, 37b; L 29, 42; monogr.] || Werktuig om de grond los te hakken, spade met een gekromd blad. Het gereedschap had een algemeen doel en diende, behalve om te wieden, ook voor andere doeleiden, zoals het schrapen (van strooisel of mest), het egaliseren van te diep uitgereden karresporen, het aanhogen van aardappelen (vergelijk het lemma Aanaardhak), enz. Deze nevendoeleinden zijn hier en daar in de benamingen terug te vinden. [N 11, 88; N 12, 45; N 15, 4 en 6a; N 18, 37, 40 en 41; JG 1a, 1b, 1c, 2c; L 42, 40; monogr.] I-5, II-10
hak van een schoen absatz (du.): abzats (Bocholtz), hak: hak (Bocholtz), Zo wordt het ook wel genoemd!  hak (Bocholtz) hak van de schoen [N 07 (1961)] || hak van een schoen [pollevie, plevie, hiel] [N 24 (1964)] III-1-3
hakken, wieden met de hak hakken: hakǝ (Bocholtz) Met een hak de grond tussen (rijen van) opgroeiende planten bewerken, met het doel deze luchtig te maken en van onkruid te zuiveren. [N 15, 5; JG 1a, 1b; monogr.] I-5
half- of stiefbroer halve broer: hôve broor (Bocholtz) half- of stiefbroeder [DC 05 (1937)] III-2-2
half- of stiefzuster halfzuster: hôfzuster (Bocholtz) half- of stiefzuster [DC 05 (1937)] III-2-2
halfbloed halfbloed: hǭfblǫt (Bocholtz) Koe van gedeeltelijk bekende afstamming. Bedoeld wordt de koe waarvan één der ouders onbekend is - dit betreft meestal de vader - of waarvan één der ouders niet is opgenomen in het stamboek. Zie voor de fonetische documentatie van (koe) het lemma ''koe'' (3.3.1).' [N 3A, 3b] I-11
halfhemd halfhemd: haofhemp (Bocholtz) halfhemd, kort overhemd of los linnen borststuk dat onder de halsopeningen van het vest wordt gedragen [frontj] [N 23 (1964)] III-1-3