34627 |
de hoogkar doen achteroverslaan |
opslaan:
opslǭ (Q211p Bocholtz)
|
De hoogkar doen achteroverslaan, zodat de berries omhoog steken. Het paard dient daartoe te worden uitgespannen, aangezien de bak van de hoogkar niet kantelbaar is. [N 17, 89]
I-13
|
23733 |
de huiszegen bidden |
huiszegen beden:
der hoeszèën bèëne (Q211p Bocholtz)
|
De Huiszegen bidden. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23594 |
de kaarsen aansteken |
aansteken:
aastèche (Q211p Bocholtz)
|
De kaarsen aansteken [aanstèèke, aanstaoke?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23599 |
de kaarsen doven |
uitmaken:
oesmaache (Q211p Bocholtz)
|
De kaarsen doven, uitmaken, uitdoen. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
22389 |
de kaarten couperen |
afheven:
aafheëve (Q211p Bocholtz)
|
Aftillen; afnemen van stapel kaarten.
III-3-2
|
22387 |
de kaarten schudden |
mischen (du.):
1. Mengen.
miesje (Q211p Bocholtz)
|
2. Schudden van kaarten.
III-3-2
|
23697 |
de kerkgang maken |
de kerkgang doen:
der kirchgank doeë (Q211p Bocholtz)
|
De kerkgang doen/maken. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
29648 |
de klei bereiden |
leem maken:
lēm māxǝ (Q211p Bocholtz),
leem schaven:
lēm šāvǝ (Q211p Bocholtz)
|
De klei uitspreiden, met water besproeien, omwerken en met de voeten kneden. In Q 83 moest de klei 4% vocht bevatten. Men noemde dat: vier vocht hebben (ī̄r vǫx hø̜b\. [N 98, 61; monogr.]
II-8
|
23687 |
de kruisweg bidden |
de kruisweg beden:
der kruutswèg bèëne (Q211p Bocholtz)
|
De kruisweg bidden (in de vastentijd, op Goede Vrijdag, na n begrafenis) [de kruutswèèg bèèje, de statioeëne beëne?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
34230 |
de melk inhouden |
ophouden:
ǫphǫu̯wǝ (Q211p Bocholtz)
|
Tijdens het melken plotseling geen melk meer geven, gezegd van de koe. [N 3A, 69; monogr.]
I-11
|