| 24441 |
schuimbeestje |
schuimbeestje:
schoeëmbiesje (L269b Boekend)
|
stengelschuim: Kent u in uw dialect een woord voor het schuim op plantenstengels, waar een klein groen beestje in zit? Het schuim lijkt op een kloddertje spuug, hetgroene insectje houdt er zich in schuil. [N100 (1997)]
III-4-2
|
| 19555 |
schuimspaan |
schuimspaan:
schuumspaan (L269b Boekend)
|
schuimspaan, schuimlepel [N 20 (zj)]
III-2-1
|
| 18102 |
schurft |
krets:
krets (L269b Boekend),
schurft:
sxɛrf (L269b Boekend)
|
Een zeer hardnekkige, heftig jeukende huidaandoening, die kan leiden tot sterke vermagering en zelfs tot totale uitputting van de aangetaste dieren. Schurft wordt veroorzaakt door verschillende soorten mijten, voor ieder dier weer verschillend. Zie ook het lemma ''schurft'' in wbd I.3, blz. 479-481. [N 3A, 89; N 52, 13; A 48A, 26; monogr.] || huidziekte, Jeukende ~ veroorzaakt door de schurftmijt; schurft (zeer, rap, krets, rui). [N 84 (1981)]
I-11, III-1-2
|
| 24428 |
schurftmijt |
schurftmijt:
schörfmiêt (L269b Boekend),
WLD
schörfmīēt (L269b Boekend),
teek:
WLD
teek (L269b Boekend)
|
mijt die schurft veroorzaakt door gangetjes te graven in de huid van mens en dier [N 26 (1964)]
III-4-2
|
| 33416 |
schuurpoort |
schuurdeur:
sxø̄rdø̄r (L269b Boekend)
|
De grote dubbele deur die toegang geeft tot de schuur en de mogelijkheid biedt met de oogstwagens tot op de dorsvloer te rijden. Meervoudige opgaven benoemen de beide poortvleugels. Voor de behandeling van de namen van de poortvleugels en van het sluitwerk van de poort zie de paragraaf over de grote toegangspoort van de boerderij, par. 4.1. Zie ook het lemma "stalpoort, staldeur" (2.1.3) en, voor de benaming dendeurtje, ook het lemma "deurtje in een poortvleugel" (4.1.12). Vergelijk ook de betekeniskaart van poort "schuurpoort" en "hek" in de aflevering over de landerijen (I.8). Zie voor de fonetische documentatie van het woord (poort) het lemma "poort" (4.1.1). Zie ook afbeelding 12 bij het lemma "schuur" (3.1.1). [N 5A, 51a; N 4, 37; JG 1a en 1b; A 10, 7b; Gwn 4, 10; monogr.]
I-6
|
| 19369 |
schuurtje |
schop:
schôp (L269b Boekend),
schopje:
schöpke (L269b Boekend)
|
Een eenvoudig gebouwtje achter het woonhuis dat tot bergplaats van gereedschappen of iets dergelijks dient (kot, schop, schuurtje, stal) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
| 20962 |
selderij |
bladselderie:
blaad selderie (L269b Boekend)
|
Selderij; de welbekende schermbloemige moesplant die gekweekt wordt als soepgroente waarvoor zowel de blaadjes en de stengel als de wortel gebruikt wordt (selderij, selderie, selder, seljer). [N 82 (1981)]
I-7
|
| 19401 |
servies |
servies:
serviês (L269b Boekend)
|
Bij elkaar horend vaatwerk voor eten en drinken (servies, gleiswerk, breekwerk) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
| 19385 |
sierkleedje, antimakassar |
kleedje:
kledje (L269b Boekend, ...
L269b Boekend)
|
Gehaakt kleedje of lapje over de rugleuning van stoel of canapé (lapje, kleedje) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
| 18681 |
sierlijke omslagdoek |
franjelkleed:
franjel kleid (L269b Boekend)
|
omslagdoek, sierlijke ~ met franjes, thans nog wel in gebruik als kapstok- of tafelkleedje [draadjesneusdoek, fraanjeldook] [N 23 (1964)]
III-1-3
|