18024 |
fluimen uitspuwen |
klieken:
WNT: klieken (I), 3) Fluimen uitspuwen.
kleeke (L269b Boekend)
|
spuwen: fluimen uitspuwen [kwalstere, kwaajere, uitgooje] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
34119 |
forsgebouwde koe |
stuk van een koe:
støk van ǝn ku (L269b Boekend)
|
[N 3A, 141a]
I-11
|
24315 |
fret |
fret:
fret (L269b Boekend)
|
fret: Hoe noemt u in uw dialect het marterachtige roofdier waarmee men jaagt op konijnen (het is de tamme albinovorm van de bunzing)? [N100 (1997)]
III-4-2
|
25240 |
fris weer |
ozelig:
oozelig wear (L269b Boekend)
|
tamelijk koud, gezegd van het weer [koutig] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
17598 |
fronsen |
fronselen:
fronsele (L269b Boekend)
|
Fronsen: tot rimpels samentrekken, gezegd van wenkbrauwen en voorhoofd (fronsen, zich fronsen, fronselen, rimpelen). [N 84 (1981)]
III-1-1
|
24443 |
fruitworm |
appelenwormpje:
WLD
appelewurmke (L269b Boekend)
|
worm die in een appel huist [pieremenneke] [N 26 (1964)]
III-4-2
|
17807 |
gaan |
gaan:
gaon (L269b Boekend)
|
lopen, gaan; inventarisatie uitdrukkingen; betekenis/uitspraak [N 10 (1961)]
III-1-2
|
25233 |
gaan liggen (van de wind) |
gaan liggen:
de wind geit ligge (L269b Boekend)
|
gaan liggen, gezegd van de wind [stillen] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
18345 |
gaatje voor de schoenveter |
rijggat:
riegaater (L269b Boekend),
riegater (L269b Boekend)
|
gaatjes in de schoen waardoor de veter wordt geregen [riegaater] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
24650 |
galnoot |
galnoot:
galnoot (L269b Boekend)
|
De nootvormige uitwas aan de bladeren van eikebomen ontstaan door de steek van galwespen (galnoot, galappel, smouterenbol, kraaiappel, inktappel, gastappel). [N 82 (1981)]
III-4-3
|