17744 |
slaap |
slaap:
sloͅəp (Q002c Bokrijk)
|
slaap [N 10b (1961)]
III-1-1
|
33751 |
slecht gesneden hengst |
piet:
pit (Q002c Bokrijk)
|
Bij de piet is slechts één teelbal uitgesneden; men kan daarom spreken van een halfgelubde hengst. Bij de klophengst zijn één of beide zaadballen niet uit de buikholte ingedaald; hij mag niet voor de kweek gebruikt worden, omdat dit erfelijk is, en wordt door het verbrijzelen der teelballen met een houten hamer ongeschikt gemaakt tot de voortteling. Wie veel fokmerries bezit, gebruikt wel eens een klophengst om uit te proberen of de merries hengstig zijn en alzo de kostbare dekhengsten te sparen. [JG 1a, 1b; N 8, 20, 61a en 61b; monogr.]
I-9
|
33828 |
slecht van bouw |
slecht model:
slɛx mǫdɛl (Q002c Bokrijk)
|
De antwoorden van de correspondenten doelen vooral op een hol paard met ingevallen flanken en uitstekende heupen. Vgl. het lemma ''harmonisch van bouw'' (4.3.1). [N 8, 62k, 62l en 78a]
I-9
|
32811 |
sleepcultivator, veertandeg |
veer[eg]:
vēr[eg] (Q002c Bokrijk)
|
Bedoeld wordt het cultivatortype van afb. 79. Voor (delen van) varianten in de (...)-vorm zij verwezen naar het vorige lemma. In het lemma ''eg'' vindt men ''eg'' en ''eg'' geduid. [JG 1a + 1b; N 11, 78b; N 11A, 150b; N J, 10]
I-2
|
17899 |
slepen |
met de karmouw slepen:
męt ˲dǝ kɛ̄rmō slē.pǝ (Q002c Bokrijk),
slepen:
slē.pǝ (Q002c Bokrijk)
|
De in dit lemma bijeengebrachte termen betreffen het bewerken van de akker met een sleep, om de grond gelijk te trekken, aardkluiten te verbrijzelen of fijn zaad in de grond te werken, alsmede het slepen van weiland, om mestplakken en molshopen te verbreiden en/of gestrooide mest over de grasmat uit te strijken. Hoe de hieronder voorkomende vormen ''eg'' + ''eg'' en ''eggen'' + ''eggen'' verstaan moeten worden, is aangegeven in de lemmata ''eg'' en ''eggen''. [JG 1a + 1b + 1c; N 11, 81 + 85; N 11A, 173c + 180; S 33; L 6, 66; div.; monogr.]
I-2
|
17695 |
slokdarm |
slokker:
slokker (Q002c Bokrijk)
|
slokdarm [krop, gorgel] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
17577 |
sluik haar |
sluik haar:
sloakhoar (Q002c Bokrijk)
|
recht, sluik haar [N 10 (1961)]
III-1-1
|
17836 |
sluimeren |
knikken:
knikke (Q002c Bokrijk)
|
sluimeren [drooze, knikkebolle] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
17741 |
smaak |
goesting:
goesting (Q002c Bokrijk),
smaak:
smoak (Q002c Bokrijk)
|
smaak: het spek heeft een ranzige smaak [N 10 (1961)] || smaak: mijn smaak is bedorven door die rotte appel [N 10 (1961)]
III-1-1
|
19040 |
snikken |
snuiten:
snoate (Q002c Bokrijk)
|
snikken [snoffe] [N 10 (1961)]
III-1-4
|