e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Boorsem

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
schoft schocht: šǫx (Boorsem) Het benige uitsteeksel dat de hals van de rug scheidt, het hoogste punt van de ruggegraat. Zie afbeelding 2.17. [JG 1a, 1b; N 8, 14, 32.1 en 32.2] I-9
schoftzadel zadel: zāl (Boorsem) Het zadel dat een tussen berries ingespannen paard op de schoft draagt. [JG 1a, 1b; N 13, 64a; monogr.] I-10
schommel schokkel: scho:kəl (Boorsem), ən schookəl (Boorsem), ən sjokkel (Boorsem), NB sjokkelepiet: kermistenter [sic].  sjokkel (Boorsem) [Feest - kermis]: Schommel. || Schommel. [ZND 14 (1926)] III-3-2
schoolcijfer punt: punte (mv.) (Boorsem) Beöordeling, cijfers. III-3-1
schoot schoot: sjoeat (Boorsem), schootje: šø̄tšǝ (Boorsem) Het onder de gordel of het middel ruim of in plooien afhangend deel van een kledingstuk. De schoot kan ook het onderste gedeelte van het voorpand zijn, dat door de schootnaad van het bovenste gedeelte gescheiden is; bij jacquet, geklede jas en rok (Meima I, pag. 45). [N 62, 35; N 59, 152] || Schoot: de ruimte in de bocht tussen onderlijf en dijen bij een zittend persoon (schoot, slip, slup). [N 106 (2001)] II-7, III-1-1
schootsvel schootsvel: sjwoͅtsvɛl (Boorsem) schootsvel, voorschoot van leer of grove stof, gedragen door ambachtslieden [voorvel, sloop] [N 24 (1964)] III-1-3
schop stamp: stamp (Boorsem) Trap: harde stoot met de voet (trap, schop, stamp, tree, tritt) [N 108 (2001)] III-1-2
schop, afdak voor landbouwgereedschappen schop: šǫp (Boorsem) Het gedeelte van de boerderij-gebouwen waarin het los gereedschap, de karren, wagens en werktuigen worden opgeslagen. Soms stond deze bergplaats op zichzelf, maar doorgaans was ze tegen de schuur aangebouwd en bestond ze uit een groot afdak, zonder muren. Scherf is een contaminatie van ''schelf(t)'' en ''scherm''. Schaldij is eigenlijk "binnenplaats". Zie ook de plattegronden bij paragraaf 1.2. [N 5A, 73c en 80a; N 5, 105a, 106 en 107; JG 1a, 1b, 1c, 2a, 2b en 2c; L 1a-m; L B1, 179; L 6, 56 en 57; L 12, 1; L 19a, 11; Gwn 4, 1; S 1 en 50; monogr.] I-6
schoppen lepsen: lepsje (Boorsem), schoppen: [Paragraaf: regelmatige werkwoorden].  sjöppe (Boorsem) schoppen || stampen: hoe zegt ge als ge iets met een voetbeweging verwijdert b.v. een hond weg... III-1-2
schort, voorschoot metselscholk: mɛtšǝlšolǝk (Boorsem) [N 30, 5a; monogr.] II-9