18688 |
dikke want |
pijenhaas:
peijehèsje (Q096a Borgharen)
|
wanten, dikke ~, gemaakt van grove (wollen) stof [pieje, piejhesje] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18684 |
dikke wollen sjaal |
wintersjerp:
wintersjerp (Q096a Borgharen)
|
das, dikke wollen (winter)~ [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18266 |
dikke, warme mantel |
wintermantel:
a"langgerekt
wintermantel (Q096a Borgharen)
|
damesmantel, warme ~ [windvanger, kabang] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
24899 |
dinsdag |
dinsdag:
ig kom ⁄n deensdig (Q096a Borgharen)
|
Dinsdag [ik kom ~] [SGV (1914)]
III-4-4
|
18601 |
directoire |
directoire (fr.):
dirrectoire (Q096a Borgharen)
|
directoire, damesbroek met elastiek in de pijpezoom [sjans-, sjemieboks] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
31706 |
dissel |
disselboom:
desǝlbau̯m (Q096a Borgharen)
|
Een (korte of lange) boom of balk die aan het voorste asblok van de driewielige kar, de boomwagen of de wagen bevestigd is. De bespanning van de paarden wordt aan deze balk bevestigd. Naargelang de lengte onderscheidt men de korte of kromme dissel (meestal te vinden bij de driewielige kar en de boomwagen), waaraan ten hoogste twee paarden ingespannen konden worden en de lange dissel (meestal te vinden bij de wagen), waaraan twee of meer paarden ingespannen konden worden. De woordtypen die via een attribuut één van deze twee disseltypen aanduiden zijn samengebracht op het einde van het lemma. [N 17, 44a + 50b; N G, 70i-j; JG 1b; JG 1c; JG 1d; JG 2b; A 27, 19 + 21 + 22a; Lu 5, 19 + 21 + 22a; Wi 15; R 3, 93; L 33, 32; monogr.]
I-13
|
22382 |
dobbelsteen |
dobbelsteen:
dobbelstein (Q096a Borgharen)
|
dobbelsteen [SGV (1914)]
III-3-2
|
22415 |
dobber |
upper?:
upper (Q096a Borgharen)
|
dobber [SGV (1914)]
III-3-2
|
20332 |
dochter |
dochter:
dochter (Q096a Borgharen, ...
Q096a Borgharen,
Q096a Borgharen,
Q096a Borgharen),
doͅxtər (Q096a Borgharen),
meidje:
meitske (Q096a Borgharen),
mēͅi̯tskə (Q096a Borgharen)
|
(dochter;) Hoe wordt de dochter door de ouders aangesproken, als zij niet bij zijn naam wordt genoemd? [DC 05 (1937)] || dochter [DC 03 (1934)] || dochter; (Hoe wordt de dochter door de ouders aangesproken, als zij niet bij zijn naam wordt genoemd?) [DC 05 (1937)] || dochter; onze buurman heeft een zoon en een dochter; volw. [DC 12a (1943)]
III-2-2
|
18252 |
doek |
doek:
dook (Q096a Borgharen, ...
Q096a Borgharen,
Q096a Borgharen)
|
doek [SGV (1914)]
III-1-3
|