21965 |
duivenhok |
duifhuis:
dūvǝs (Q096a Borgharen),
duivenslag:
doeveslaag (Q096a Borgharen),
dūvǝslāx (Q096a Borgharen)
|
(duiven)til [SGV (1914)] || Soms vindt men in de nok van de zolder een afgeschotte ruimte voor de duiven, die door een gat in de gevel of in het dak in en uit kunnen vliegen. Hier staan de benamingen voor het duivenhok, ongeacht de vorm van dat hok, bijeen. De termen slag en spijker in dit lemma hebben betrekking op de duivenkooi als geheel. Zie ook het lemma "duivenslag" (3.4.8). In kaart 51 zijn voor Belgisch Limburg alleen de mondeling verzamelde gegevens in kaart gebracht. Zie afbeelding 17. [JG 1a, 1b, 1c, 2c; A 10, 9k; L 8, 9a; L 38, 31; S 37; monogr. add. uit N 5A, 58c "til" en JG 2c; A 28, 14c "spijker]
I-6, III-3-2
|
24141 |
duivin, vrouwelijke duif |
zij:
zijj (Q096a Borgharen)
|
wijfjesduif [SGV (1914)]
III-4-1
|
18006 |
duizelig |
dol:
döl (Q096a Borgharen)
|
duizelig [SGV (1914)]
III-1-2
|
24312 |
duizendpoot |
duizendpoot:
ged. WLD, ged. eigen spellingsysteem oe in doezend: langger.
unne doezendpoet (Q096a Borgharen)
|
duizendpoot [duuzendbeender, -been] [N 26 (1964)]
III-4-2
|
18685 |
dunne sjaal |
dunne sjerp:
dun sjerp (Q096a Borgharen)
|
sjaal, dunne ~ [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18366 |
dunne wollen kous |
dunne wollen kous:
dunwolle kouse (Q096a Borgharen)
|
kousen, dunne (wollen) ~ [slekke kousen] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
18332 |
dunne zijden dameskous |
zijden kous:
zeeje kouse (Q096a Borgharen)
|
dameskousen, dunne zijden ~ [N 24 (1964)]
III-1-3
|
18333 |
dunne zwarte rouwkous |
rouwkous:
rouwkouse (Q096a Borgharen)
|
kousen, dunne zwarte ~ gedragen in de rouwtijd [N 24 (1964)]
III-1-3
|
19310 |
durven |
durven:
dörve (Q096a Borgharen)
|
durven [SGV (1914)]
III-1-4
|
17837 |
dutje |
slaapje:
’n slööpke hauwe (Q096a Borgharen)
|
middagdutje [een ~ doen] [SGV (1914)]
III-1-2
|