24169 |
hop |
hop:
hup (Q156p Borgloon),
høp (Q156p Borgloon),
stinkende hop:
Frings
steͅi̯ŋkəndə hup (Q156p Borgloon),
stinkhop:
Frings
steͅnkhup (Q156p Borgloon)
|
hop [ZND m] || hop (28 zeer zeldzame zomervogel met opvallende vouwkuif; roep [hoep-hoep] [N 09 (1961)] || Humulus lupulus L. Een tot 4,50 meter hoge slingerplant met een ruw-knobbelige stevige stengel, die bloeit van juli tot september: de mannelijke bloemen in vaalgele pluimen, de vrouwelijke in hangende trossen van bolvormige vruchtkegels, de zogenamde hopbellen. De olieachtige stof in deze hopbellen wordt gebruikt bij de bereiding van bier. [Wi 52; monogr.]
I-5, III-4-1
|
32926 |
hopen spreiden |
breken:
[breken] (Q156p Borgloon)
|
Het uiteengooien van de middelgrote soort hopen. Het voorwerp van de overgankelijke werkwoorden is steeds: hopen. ø...ŋ wijst op identieke antwoorden als in het lemma ''zwaden spreiden''.' [N 14, 109]
I-3
|
19675 |
hor |
jalouzie:
(d)zaləzi (Q156p Borgloon)
|
een scherm van groenen metaaldraad, dat voor de open ramen wordt geplaatst om vliegen, enz. buiten te houden [ZND 35 (1941)]
III-2-1
|
25411 |
horens verwijderen |
afzagen:
ǭfzęǝgǝ (Q156p Borgloon),
uittrekken:
ǫwtrękǝ (Q156p Borgloon)
|
Als de kop tot aan de horens afgehuid is, worden ze met een (hak)mes of een zaag bij de inplant verwijderd. In vele gevallen worden de horens met een bijl erafgeslagen. De woordtypen "blijven" en "ze aan het vel laten" duiden erop dat de horens a.h.w. aan de huid blijven vastzitten. [N 28, 42; monogr.]
II-1
|
33456 |
horizontale sluitbalk van een poort |
arm:
ɛrǝm (Q156p Borgloon),
haak:
hǭk (Q156p Borgloon)
|
Een losse balk, soms een stevige stok, die horizontaal wordt aangebracht achter de beide poortvleugels door hem achter haken te leggen. Zo is de gehele poort gesloten. Deze afsluiting bevindt zich meestal ter halve hoogte. Door functionele overeenkomst kunnen sommige benamingen ook in gebruik zijn voor andere afsluitingen. [N 5A, 54a; N 4A, 48; monogr.]
I-6
|
18233 |
horloge |
horloge:
en goo (h)orlōzə (Q156p Borgloon),
ərlōūzə (Q156p Borgloon)
|
een gouden horloge [ZND 27 (1938)] || horloge [ZND m]
III-1-3
|
17847 |
hotsen |
taffelen:
tsjaffele (Q156p Borgloon)
|
Hotsen: schokkend, stotend vooruitgaan (schokkelen, hotsen, hotselen, hobbelen, stokken) [N 108 (2001)]
III-1-2
|
17812 |
houden |
houden:
hā (Q156p Borgloon),
hāwə (Q156p Borgloon),
hāə (Q156p Borgloon)
|
houden [ZND m] || houden (houwen) [ZND m]
III-1-2
|
21459 |
houden van |
gaarne zien:
imənt gjān zin (Q156p Borgloon),
houden van:
adzjə vöyl van pa, van mam van naŋk ɛn tant, van də mɛstər en van də gəbyr, van də schɛ.inəwɛrkər (Q156p Borgloon),
van imənt vøyl hāə (Q156p Borgloon)
|
Hij houdt veel van Vader en Moeder, van Pa en Moe, van Oom en Tante, van Meester en Buurman, van den Timmerman [ZND 44 (1946)] || Iemand liefhebben, gaarne zien, v. iem. houden [ZND 30 (1939)]
III-3-1
|
34216 |
houder van slachtvee |
koopman:
kǫu̯pman (Q156p Borgloon),
vetter:
vętǝr (Q156p Borgloon)
|
[N 3A, 77d]
I-11
|