34448 |
jonge geit |
geitje:
gęi̯tjǝ (Q156p Borgloon),
jong:
jǫŋk (Q156p Borgloon)
|
[N 19, 71a; N 77, 75; A 9, 21; JG 1a; monogr.]
I-12
|
34481 |
jonge kip |
pul:
pøl (Q156p Borgloon)
|
Bedoeld wordt de jonge kip die bijna aan de leg is of net legt. [N 19, 40d; R 14, 23b; R 3, 39; A6, 1b; JG 1a, 1b; L 1a-m; Gwn; Vld.; S 27, add.; monogr.]
I-12
|
20159 |
jongen |
jong:
jong (Q156p Borgloon, ...
Q156p Borgloon),
jòng (Q156p Borgloon, ...
Q156p Borgloon),
jongen:
jòngə (Q156p Borgloon)
|
jongen [ZND 11 (1925)] || jongen (knaap) [ZND 01 (1922)] || jongen; een lamme - [ZND 29 (1938)]
III-2-2
|
18702 |
jongensblouse |
bloes:
bloes (Q156p Borgloon),
jongensbloes:
joͅŋəsbloͅus (Q156p Borgloon)
|
jongensblouse, ruime bovenkledingstuk met band of elastiek in de taille [N 23 (1964)]
III-1-3
|
20334 |
jongste kind |
ponnetje:
pounəkə (Q156p Borgloon)
|
jongste kind; hoe heet het jongste kind van het gezin? [ZND 36 (1941)]
III-2-2
|
33341 |
jongste knecht, manusje van alles |
varkensherd:
vɛrǝkǝshart (Q156p Borgloon),
vɛrǝkǝsjū.t (Q156p Borgloon),
werkman:
wɛrǝkman (Q156p Borgloon)
|
Hulpje op de boerderij. In dit lemma is alleen datgene opgenomen wat nog niet in de lemma''s "knecht, algemeen" (1.3.12) of "koehoeder" (1.3.14) is behandeld. Vaak echter wordt de koejongen ook voor allerlei kleinere karweitjes op en om de boerderij ingezet. Onder klooier wordt een varkenshoeder verstaan. Een aanspender (afgeleid van ''aanspannen'') is een beginneling, die pas van school komt. Voor de fonetische documentatie van het woord (knecht) zie het lemma "knecht, algemeen" (1.3.12). [N M, 1c; monogr.]
I-6
|
21335 |
jood |
jood:
enə jut, twi judə (Q156p Borgloon, ...
Q156p Borgloon),
jut (Q156p Borgloon)
|
Een jood, twee joden, [ZND 27 1938)] || Een jood, twee joden. [ZND 27 1938)] || jood [ZND m]
III-3-1, III-3-3
|
23211 |
judas |
judas:
enə dzydas (Q156p Borgloon)
|
Een Judas (uitspraak van j als in ja? of zj als in Frans Jean?). [ZND 27 (1938)]
III-3-3
|
21336 |
juffrouw |
juffrouw:
jyfroͅu (Q156p Borgloon)
|
juffrouw [ZND 27 (1938)]
III-3-1
|
33958 |
jukriem |
kettel:
(mv)
kętǝls (Q156p Borgloon)
|
Verbinding tussen het haam en de disselboom, als men met een tweespan rijdt. Verscheidene zegslieden verklaren dat een tweespan in hun gemeente niet (meer) voorkomt. [N 13, 12]
I-10
|