34096 |
melkkuil |
kotje:
kȳtšǝ (Q156p Borgloon)
|
Opening waardoor melkaders uit het lichaam van de koe komen. [N 3A, 118b]
I-11
|
34098 |
melkspiegel |
melkspiegel:
męlǝkspīgǝl (Q156p Borgloon),
spiegel:
spigǝl (Q156p Borgloon)
|
Plaats achter de uier waar de haren in de verkeerde richting liggen. [N 3A, 118d]
I-11
|
19930 |
melkzeef |
zeef:
zę.ǝf (Q156p Borgloon)
|
Voorwerp waarmee men melk zeeft. Het is een soort vergiet met als bodem een doek. De melk wordt uit de melkemmer via deze melkzeef in de melkbus gegoten. Hierdoor blijven grove verontreinigingen achter. Zie afbeelding 11. [A 18, 11a; L 48, 35.Ia; Lu 2, 35.Ia; Gwn 8, 6; JG 1d; monogr.]
I-11
|
19137 |
menen |
menen:
meͅinə (Q156p Borgloon)
|
Menen. [ZND m]
III-3-1
|
33072 |
menneke, binnenste deel van het hok |
mannetje:
mɛnǝkǝ (Q156p Borgloon)
|
Het groepje van boven aaneengebonden schoven die in het midden van een hok staan. Kruis heeft wel betrekking op de werkwijze de middelste vier schoven, waar de andere schoven omheen staan, in een kruisvorm te zetten. Deze vier schoven worden niet overal aan elkaar gebonden. Zie afbeelding 7. [N 15, 32a; JG 1d, 2d; Goossens 1963, krt. 37; monogr.]
I-4
|
24212 |
merel |
blaan:
bly(3)̄.ən (Q156p Borgloon, ...
Q156p Borgloon),
bəloͅ.ən (Q156p Borgloon),
Frings
blōn (Q156p Borgloon),
blōən (Q156p Borgloon)
|
Hoe heet de merel? [DC 06 (1938)] || merel [ZND 01 (1922)], [ZND 38 (1942)] || merel (25,5 overal bekend; man zwart met gele bek; pop zwak-gevlekt bruin; mooie zang; kooivogel; vergelijk met spreeuw [031] [N 09 (1961)]
III-4-1
|
17563 |
merg |
merg:
mɛ.rəch (Q156p Borgloon),
mɛ.rəg (Q156p Borgloon)
|
het merg (in de beenderen) [ZND 31 (1939)] || merg [ZND m]
III-1-1
|
25346 |
merken |
ringen:
rɛŋǝ (Q156p Borgloon)
|
Het rund merken ten teken dat het bij de belastingdienst is aangegeven. [N 28, 2]
II-1
|
33754 |
merrie |
merre:
męrǝ (Q156p Borgloon)
|
Gebruikt als handels-, werk-, voermans- en als fokpaard. [JG 1a, 1b; A 4, 2a; L 11, 11; L 20, 2a; L A1, 92; S 27; Wi 4; monogr.]
I-9
|
33758 |
merrieveulen |
merreveulen:
męrǝvø̄.lǝ (Q156p Borgloon)
|
Het vrouwelijk jong van een paard. [JG 1a, 1b; N 8, 3b]
I-9
|