e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Borgloon

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
morsen braddelen: braddele (Borgloon), smodderen: smoddere (Borgloon) Morsen: met vuiligheid knoeien (morsen, knoeien, slabben, brassen) [N 108 (2001)] III-1-2
mossel mossel: mōssel (Borgloon) mossel [Willems (1885)] III-2-3
mosterd mosterd: mōͅ.səl(t) (Borgloon), mōͅ.səlt (Borgloon, ... ) mosterd [ZND 01 (1922)], [ZND 31 (1939)], [ZND m] III-2-3
mot mot: mot (Borgloon, ... ), moͅt (Borgloon, ... ), ook in ZND 31, 038  mot (Borgloon) mot [DC 24 (1953)], [Willems (1885)], [ZND 01 (1922)] || mot (beschrijving) [Lk 03 (1953)] III-4-2
motor moteur: mətøͅjər (Borgloon) motor [RND] III-3-1
motregen, fijne regen fiemel: fiemel (man.)  fīməl (Borgloon), motregen: motrīgəl (Borgloon), niffel: nefəl (Borgloon), zever: zeͅiver (Borgloon) motregen, stofregen [moef-, stief-, smook- naajersregen, stobber, mozel, mot, smies] [N 22 (1963)] || stofregen [ZND 38 (1942)] III-4-4
motregenen, licht regenen fiemelen: fiemelen  fīmələ, fīməldə, gəfīməlt (Borgloon), niffelen: tnifəlt (Borgloon), ət bəgent tə nefələ (Borgloon), zeveren: zeͅivərə (Borgloon), zeiveren  zeͅivərə, zeͅivərdə, gəzeͅivərt (Borgloon) beginnen te motregenen [te stieven, stiefregenen, mozelen, smossen, riezelen, ziebelen, zauwelen, netelen, zéémelen] [N 22 (1963)] || lichtjes regenen [sprenkelen, siebelen, zeiveren] [N 22 (1963)] || stofregenen [ZND 38 (1942)] III-4-4
mout mout: mā.t (Borgloon) Het op de eest of eestvloer gedroogde en eventueel geroosterde graan. Zie ook de semantische toelichting bij het lemma ''eesten''. [N 35, 20; L 1a-m; L 1u, 166; S 5; Jan 14d; monogr.] II-2
mouw mouw: mau (Borgloon), mau, maukə (Borgloon), twi mauə (Borgloon) een mouw, een mouwtje [ZND 31 (1939)] || mouw [ZND m] || mouw (meervoud) [ZND 31 (1939)] III-1-3
mouw met kanten plooisel kanten geplisseerde (<fr.) mouw: kḁntə gəplisēͅrdə ma͂uw (Borgloon) mouw met kanten plooisel [lobmouw] [N 23 (1964)] III-1-3