22819 |
tol |
dop:
dop (Q156p Borgloon)
|
Dop [tol]. [ZND m]
III-3-2
|
17859 |
tollen |
draaien wie een dop:
drêêe wàj enen dop (Q156p Borgloon)
|
Tollen: draaien als een tol (trijzelen, tollen, kokkerellen, (rond)draaien) [N 108 (2001)]
III-1-2
|
33594 |
tomaat |
tomaat:
toemat (Q156p Borgloon),
tomat (Q156p Borgloon),
toͅmatə (Q156p Borgloon)
|
[ZND 34 (1940)]tomaten (pl) [Goossens 1b (1960)]
I-7
|
19583 |
tondel |
carbure (fr.):
karby(3)̄r (Q156p Borgloon)
|
ontvlambaar materiaal in de tondeldoos [N 20 (zj)]
III-2-1
|
19542 |
tondeldoos |
carbure-doos:
de # is omgespeld; was oorspronkelijk geen fringsteken
karby(3)̄rdoͅəs (Q156p Borgloon),
tondeldoos:
toͅndəldoͅu̯s (Q156p Borgloon)
|
tondeldoos, koperen huls gevuld met licht ontvlambaar materiaal (tintelton, tinteldoos) [N 20 (zj)]
III-2-1
|
17727 |
tonen |
laten zien:
lòeëte zi.n (Q156p Borgloon),
tonen:
tùine (Q156p Borgloon)
|
Tonen, laten zien (laten zien, tonen, togen) [N 108 (2001)]
III-1-1
|
17620 |
tong |
tong:
z`n touŋ is ongəlōə (Q156p Borgloon),
zéjn tong is ongelowe (Q156p Borgloon)
|
Zijn tong is aangeladen [ZND 32 (1939)]
III-1-1
|
34588 |
toot |
staart:
stat (Q156p Borgloon),
top:
(mv)
typ (Q156p Borgloon)
|
Elk van de uitstekende delen van de berries (bij de hoogkar) of de bakbomen (bij de slagkar) achter aan de kar. De opgaven van de woordtypen top, stoot en stots zonder meervoudsuitgang zijn als meervoudig geïnterpreteerd wegens hun velair vocalisme. Door het ontbreken van een mogelijke enkelvoudige tegenopgave, is het echter mogelijk dat het hier om enkelvoudsopgaven gaat. Met het woordtype staart wordt het geheel aangeduid, in tegenstelling tot de andere woordtypen, waarmee elk deel afzonderlijk wordt benoemd. [N 17, 28 + 37a; N G, 59a; monogr]
I-13
|
24256 |
torenvalk |
sperwer:
Frings
speͅləvər (Q156p Borgloon),
valk:
valk (Q156p Borgloon)
|
valk [Willems (1885)] || valk: torenvalk (34 bekende vogel met spitse vleugels; vliegt vrij langzaam; hangt vaak stil in de lucht en laat zich dan vallen om een muis o.i.d. te vangen; broedt in boomnest of in torens [N 09 (1961)]
III-4-1
|
22025 |
tortelduif |
roekertje:
Frings
rukərkə (Q156p Borgloon, ...
Q156p Borgloon),
tortelduif:
toͅtəldauf (Q156p Borgloon, ...
Q156p Borgloon),
wild roekertje:
Frings
weͅi̯lt rūkərkə (Q156p Borgloon)
|
tortel (28 bekende zomervogel; slank en lichtbruin; nestje meestal in hoge struiken; roep [toerrrrr, toerrrrr] [N 09 (1961)] || tortel: turkse ~ (28 nieuwe soort voor Brabant, nu meest nog in het oosten; net een grote tamme Oostindische tortel; hele jaar hier; vaak in troepen bij graanhandel, vaak op televisiemasten; alleen bij woningen, nooit in het bos; roep [roe-kóé-koe] en g [N 09 (1961)] || tortelduif [ZND 08 (1925)] || Tortelduif. [ZND 08 (1925)]
III-3-2, III-4-1
|