32416 |
uitspannen |
uitspannen:
ǭǝ.tspanǝ (Q156p Borgloon)
|
Het paard losmaken van de kar of het werktuig waarin of waaraan het gespannen is. Bij het uitspannen uit een kar met berries worden de draagriem, de brede buikriem en de strengen losgemaakt. Vervolgens wordt het paard naar de stal geleid. [JG 1b, 2c; N 8, 98b; monogr.]
I-10
|
34590 |
uitstekende delen van de trekschei |
toppen:
tøp (Q156p Borgloon)
|
De delen van de trekschei waaraan de strengen bevestigd worden. [N 17, 25b; N G, 58c]
I-13
|
34144 |
uitwerpselen van koeien |
koestront:
kau̯strǫnt (Q156p Borgloon)
|
[N M, 8a; A 9, 24a; JG 1a, 1b; N 11A, 40a; monogr.; add. uit N 5A (I]
I-11
|
21133 |
uitwijken |
afzetten:
ǭ.f˲zętǝ (Q156p Borgloon)
|
Als de weg smal is en er komt van de tegenovergestelde zijde een kar af, dan zullen beide voertuigen moeten uitwijken. [JG 1a, 1b; monogr.]
I-10
|
21387 |
unster |
graanwaag:
gebruikt in de molens om graan etc. te wegen
grēnwōͅəx (Q156p Borgloon),
pondel:
prøͅŋəl (Q156p Borgloon)
|
De Romeinse balans, bestaande uit een stok waarover een gewicht heen en weer geschoven wordt. [ZND 33 (1940)] || Weeginstrument met hefboomwerking. [N 18 (1962)]
III-3-1
|
34043 |
vaalbonte koe |
muiskleur:
mǭsklø̜u̯ǝr (Q156p Borgloon)
|
Zie voor de fonetische documentatie van (koe) het lemma ''koe'' (3.3.1). [N 3A, 131b]
I-11
|
22465 |
vaandel |
vaan:
vaān (Q156p Borgloon),
vaandel:
ĕ vōāndel (Q156p Borgloon)
|
Vaandel. [Willems (1885)] || Vlag. [Willems (1885)]
III-3-2
|
34061 |
vaars |
jaarling:
jø̄ǝrleŋ (Q156p Borgloon),
vaars:
vi̯as (Q156p Borgloon),
vi̯aǝs (Q156p Borgloon),
vi̯ās (Q156p Borgloon),
vaarsje:
vi̯askǝ (Q156p Borgloon)
|
Jonge koe van ongeveer twee jaar die nog geen kalf heeft gehad of voor de eerste maal kalft. [JG 1a, 1b; A 2, 38; A 4, 11; Gwn V, 6; L 8, 27; L 20, 11; R 3, 37; S 38 en 49; Wi 16; monogr.; add. uit N 3A, 20]
I-11
|
19492 |
vaatdoek |
schotslat:
šotslat (Q156p Borgloon)
|
vaatdoek [ZND m]
III-2-1
|
20330 |
vader |
pa:
pa (Q156p Borgloon),
vader:
voar (Q156p Borgloon)
|
vader; hij aardt naar zijn vader [ZND 19 (1936)]
III-2-2
|