e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L428p plaats=Born

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
schoonzoon schoonzoon: sjoanzoon (Born), sjwaanzoon (Born) schoonzoon [DC 05 (1937)] III-2-2
schoonzuster schoonzuster: sjwaanzustər (Born), zwegerse: sjwägerse (Born) schoonzuster; Bestaan er verschillende woorden voor de zuster van den man of de vrouw, en de vrouw van den broeder? [DC 05 (1937)] III-2-2
schoorsteenmantel schouw: šǫw (Born) Bekleding waarmee het metselwerk van een schoorsteenstoel aan het oog wordt onttrokken. Schoorsteenmantels kunnen van hout, marmer of tegels, maar ook van schoonmetselwerk vervaardigd zijn. [N 32, 26b; A 28, 22a-b; monogr.] II-9
schoot schoot: schóót (Born), sxuǝt (Born) Het onder de gordel of het middel ruim of in plooien afhangend deel van een kledingstuk. De schoot kan ook het onderste gedeelte van het voorpand zijn, dat door de schootnaad van het bovenste gedeelte gescheiden is; bij jacquet, geklede jas en rok (Meima I, pag. 45). [N 62, 35; N 59, 152] || Schoot: de ruimte in de bocht tussen onderlijf en dijen bij een zittend persoon (schoot, slip, slup). [N 84 (1981)] II-7, III-1-1
schop stamp: stamp (Born) Trap: harde stoot met de voet (trap, schop, stamp). [N 84 (1981)] III-1-2
schoppen stampen: stampen (Born) Schoppen: met de uitgestoken voet krachtig treffen (schoppen, trappen, trampen, stampen). [N 84 (1981)] III-1-2
schors (alg.) boomschors: WLD  bóamschors (Born) De buitenste bekleding van een boom (schors, blek, blot, blast). [N 82 (1981)] III-4-3
schortvol schoot: schoot (Born) de hoeveelheid die men in één keer in zijn schort kan vervoeren [schoot, schortvol, slip] [N 91 (1982)] III-4-4
schouder schouder: sjouwer (Born) Hij gaf me een klap op mijn schouder. [DC 17 (1949)] III-1-1
schouderblad schouderblad: schouwerblaad (Born) Schouderblad: een der beide, driehoekige platte beenderen op de bovenrug die de schouders helpen vormen (schouderblad, schoft). [N 84 (1981)] III-1-1