20649 |
schol |
schol:
WLD
schol (L428p Born)
|
Hoe noemt u de schol: een platvis die tot 70cm lang kan worden. Hij heeft een rij benige uitsteeksels tussen het oog en de nabije borstvin. Op het lichaam komen mooie oranje vlekken op een grijsbruine ondergrond voor (plaat, pladijs, schol, schar) [N 83 (1981)]
III-2-3
|
22371 |
schommel |
schokkel:
sjokkel (L428p Born, ...
L428p Born),
sxøͅkəl (L428p Born)
|
Het speeltuig bestaande uit een tussen twee neerhangende touwen bevestigde plank, waarop men door zich af te zetten heen en weer zweeft [schommel, touter, stuur, rui, boeis]. [N 88 (1982)] || Hoe noemt men het hier afgebeelde kinderspeelgoed, bestaande uit een touw dat, aan een balk of een boom tak gebonden, in een bocht naar beneden hangt, waarin kinderen graag heen en weer zweven? [DC 19 (1951)] || Soms is in de bocht van het touw een plankje of een bak bevestigd, waarop of waarin het kind zit. Noemt men deze vorm van het speelgoed misschien met een andere naam als de onder a getekende? [DC 19 (1951)]
III-3-2
|
22372 |
schommelen |
schokkelen:
sxøͅkələn (L428p Born)
|
Zich op een schommel heen en weer bewegen [ruien, touteren, sturen, knijen, koggen, boeizen, rijtakken, rijrepen, toetouteren, takkenijen, hoeierzen, beizen]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
21277 |
school |
school:
šu.əl (L428p Born)
|
school [RND]
III-3-1
|
21427 |
schoolhoofd |
hoofd:
hoofd (L428p Born)
|
het hoofd van een lagere school [bovenmeester, bovenkoster] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
21286 |
schoolkinderen |
schoolkinderen:
ṣu.əlkɛjnər (L428p Born)
|
schoolkinderen [RND]
III-3-1
|
20354 |
schoondochter |
schoondochter:
sjoandochter (L428p Born),
sjwaandochtər (L428p Born)
|
schoondochter [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
20352 |
schoonmoeder |
schoonmoeder:
sjoanmooder (L428p Born),
sjwaanmoodər (L428p Born)
|
schoonmoeder [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
20351 |
schoonouders |
schoonouders:
sjoanouwers (L428p Born),
sjwaanauwərs (L428p Born)
|
schoonouders [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
20150 |
schoonvader |
schoonvader:
sjoanvader (L428p Born),
sjwaanvadər (L428p Born)
|
schoonvader [DC 05 (1937)]
III-2-2
|