18241 |
te groot zijn |
flodderen:
flodderen (L428p Born)
|
niet passen, gezegd van kledingstukken [pronsen, bolderen] [N 86 (1981)]
III-1-3
|
28532 |
te veel zwermen |
kapotzwermen:
kapotzwermen (L428p Born)
|
Het te veel zwermen van een volk. Wanneer een volk te veel zwermt, verzwakt het. Elke zwerm is een splitsing en daardoor een verzwakking van het moedervolk. Wanneer een volk zo sterk achteruitgaat in bijental, dat het zich niet meer kan handhaven, heeft het zich doodgezwermd. [N 63, 39d]
II-6
|
29095 |
te wijd |
te wijd:
tǝ wīt (L428p Born)
|
Te ruim, gezegd van een kledingstuk of kledingstukonderdeel. [N 59, 130a; N 62, 26c; MW]
II-7
|
24385 |
teek |
teek:
teak (L428p Born)
|
teek [DC 30 (1958)]
III-4-2
|
22429 |
tegen de bal schoppen |
trappen:
trappen (L428p Born)
|
Tegen de bal schoppen in het voetbalspel [schoppen, trappen]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
28623 |
tegen het doek jagen |
botsen:
bǫtsǝ (L428p Born)
|
Vroegere methode van zwermverhindering. Men doekt de korf op en sluit het vlieggat, alsof men wil afjagen. De bedoeling is dat de koninginnepoppen in de doppen afsterven, doordat zij op het weke achterlijf rusten en in elkaar zakken bij het kloppen. Het is geen afdoende manier om het zwermen te verhinderen. [N 63, 96b; monogr.]
II-6
|
21884 |
tegenvaller |
kraak:
kraak (L428p Born)
|
een zwaar geldelijk verlies [krook] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
21210 |
telefoon |
telefoon:
telefoon (L428p Born)
|
het toestel om de menselijke stem over te brengen [telefoon] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
21211 |
telefooncel |
cel:
cel (L428p Born)
|
het kleine vertrek van waaruit men kan telefoneren [telefooncel, cel] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
21208 |
telegram |
telegram:
telegram (L428p Born)
|
een per telegraaf overgebracht bericht [telegram, draadbericht] [N 90 (1982)]
III-3-1
|