20614 |
honger hebben |
honger hebben:
hónger höbbe (L331b Boukoul)
|
honger hebben [schrok hebbe] [N 10 (1961)]
III-2-3
|
20623 |
hongerig |
hongerig:
hóngerig (L331b Boukoul)
|
hongerig [greeg] [N 10 (1961)]
III-2-3
|
17571 |
hoofd (spotnamen) |
die heeft een half vat gekregen toen de koppen uitgedeeld werden:
Uitdr.
dèè. hèè.t n ha.lf vaa.t gekree.ge toen de köp ōē.tgedeild wèèrde (L331b Boukoul),
dop:
döppe (L331b Boukoul),
duiel:
B.v. op ziene duijel valle.
duijel (L331b Boukoul),
duiles:
B.v. op ziene dui.les valle.
dui.les (L331b Boukoul),
hoofdje:
höttje (L331b Boukoul),
kiebus:
B.v. ee.mes op ziene kiebes sjlao.n
kīēbes (L331b Boukoul),
knor:
knoo.r (L331b Boukoul),
kop wie een tuierhamer:
ne kop wie ne tuujerhaa.mel (L331b Boukoul),
tuts:
dèùts (L331b Boukoul)
|
[N 10 (1961)]
III-1-1
|
32771 |
hoofdbalken van de eg |
balken:
(sg ba.lǝk)
bɛ.lǝk (L331b Boukoul)
|
De rechte of lichtelijk gebogen, zwaardere balkjes van het egraam, die door de lichtere scheien op een bepaalde afstand van elkaar gehouden worden. Meestal zijn - vooral bij de vierhoekige eg - in deze balken de tanden aangebracht. Voor de plaatsen waar men voor de hoofdbalken van de eg geen aparte term gebruikt, zie men het vorige lemma. [JG 1a + 1b; N 11, 69a; N 11A, 155a; monogr.]
I-2
|
34638 |
hoofdbord |
kop:
kǫp (L331b Boukoul)
|
Vaste, schuin boven het wiel geplaatste voorwand van de kruiwagen. [N 18, 98b + 99 + add; N G, 53c; JG 1a; JG 1d; monogr]
I-13
|
32658 |
hoofdplaat |
plaat:
plā.t (L331b Boukoul)
|
De hoofd- of zijplaat, ook wel tegenzool of grondweerplaat genoemd, is een terzijde van de ploegzool aangebrachte ijzeren plaat, die niet alleen als versterking van de ploegzool dient, maar ook en vooral de wand van de voor moet glad strijken om te verhinderen dat deze afbrokkelt en er aarde in de ruimte van het ploeglichaam valt. Soms stond deze plaat van boven in verbinding met de ploegboom. Sommige van de onderstaande termen worden ook in het lemma PLOEGBOOMBESLAG aangetroffen. Ze lijken vooral op de versterking van de poegzool te wijzen.
I-1
|
33932 |
hoofdstel |
halchter:
hɛlǝxtǝr (L331b Boukoul),
hoofdsel:
hø̜i̯tsǝl (L331b Boukoul),
kopstuk:
kǫpštø̜k (L331b Boukoul)
|
Stel van leren riemen op het hoofd van het paard als het ingespannen is. Het woordtype hoofdsel is vermoedelijk ontstaan uit hoofdstel. Loesj als simplex of als eerste lid van een samenstelling gaat terug op het Franse louche "schuin/scheel". [JG 1a, 1b, 1c, 2b, 2c; N 13, 17; R 3, 60; monogr.]
I-10
|
26374 |
hoogsel |
bredjes:
brętjǝs (L331b Boukoul),
hoogsels:
hø̄xsǝls (L331b Boukoul),
vlakken:
vlakǝ (L331b Boukoul)
|
Rechtopstaande plank die op de zijwand bevestigd wordt om deze zijwand hoger te maken en zo de laadruimte te vergroten. Het woordtype steekhoogsel duidt een plank aan die boven op de zijleest gezet wordt als extra verhoging. [N 17, 34 + 40 + add; N 18, 99; N G, 60g; JG 1a; JG 1b; JG 2b; A 26, 1 + add, monogr.]
I-13
|
33648 |
hoogte in een akker |
horst:
hǫrs (L331b Boukoul)
|
Verhoging in een akker of hoger gelegen stuk grond. [N 11, 3b; N 11A, 130a; monogr.]
I-8
|
22164 |
hooi |
hooi:
hø̜.i̯ (L331b Boukoul)
|
Gemaaid en op het veld drogend of gedroogd gras. In de klankkaart is de klankkleur (eerst velair, dan palataal) en de lengte van de klinker aangegeven; korte klinkers hebben een toevoeging aan het symbool. De aan- en afwezigheid van de j-klank is niet in kaart gebracht, maar uit de varianten in het lemma zelf af te lezen; per aangegeven klankkleur en lengte staan steeds de diftongen vooraan. Wanneer er meer dan één variant voor een plaats was opgegeven, is bij voorkeur het materiaal van de mondelinge enquêtes in kaart gebracht. [N 7, 58; N 14, 88b en 128a; JG 1a, 1b; A 10, 17 en 20; A 16, 1-4; L 1 a-m; L 27, 17; L 34, 70; L 38, 35-36; RND 122; Wi 52; S 14; R (s]
I-3
|