e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Bree

Overzicht

Gevonden: 6062

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
ader ader: de orren van ziene virkop (Bree), də o.rə van ze.uə kop (Bree), də òrə van zə ví:ərheit (Bree), een or oepsniën (Bree), oar (Bree), ò:r (Bree), ən o.r upəsne.ə (Bree), ən òr ūəpəsnījə (Bree) ader [N 10a (1961)], [ZND m] || de aderen van zijn voorhoofd [ZND 19 (1936)] || een ader opensnijden [ZND 19 (1936)] III-1-1
advent advent (<lat.): advent (Bree) De tijd van vier zondagen voor Kerstmis (Advent, kleine vasten). [N 96C (1989)] III-3-3
afdak afdak: afdak (Bree, ... ), Good geti-jg moot ònder ein aafdèèkske hange: zei de man met de omvangrijke buik  aafdak (Bree) afdak [ZND 01 (1922)], [ZND 06 (1924)], [ZND 12 (1926)] III-2-1
afdakje boven de poort droogkap: drīxkap (Bree) Het kleine afdakje dat op een muur is geconstrueerd boven de poort. [N 4A, 43b] I-6
afdingen afbieden: aafbéje (Bree), afdingen: āfdeŋə (Bree), afpingelen: aafpingele (Bree, ... ), ps. omgespeld volgens Frings.  āfpeŋələ (Bree) afdingen [ZND A1 (1940sq)] || beknibbelen, Op de prijs ~, de prijs omlaag trachten te drukken [afpeekele, afprengelen, afpenkelen, pingelen?] [N 21 (1963)] || proberen minder te moeten betalen dan de gevraagde prijs [afdingen, afpingelen, afpekelen, penkeren, prengelen, pingelen] [N 89 (1982)] III-3-1
afgeroomde melk aflaat: āflǭt (Bree), girs: gers (Bree) De vloeistof die overblijft als de melk ontroomd is. [A 7, 15 en 17; A 23, 4a; L 27, 29; JG 1a, 1b; L 1u, 103; Lu 1, 3 en 4a; monogr.] I-11
afgesneden laars afgesneden bot: āfgəsni-jə boͅtə (Bree) laars, afgesneden ~ [vlaglaars] [N 24 (1964)] III-1-3
afgetrokken zeug afgetrokken zeug: āfxǝtrǫkǝ [zeug] (Bree), afgezoken zeug: āfxǝzūkǝ [zeug] (Bree) Een door het veelvuldig zogen vermagerde zeug. In vraag N 19, 22 werd gevraagd naar "een zeug die vermagerd is door ...", dus naar een zelfstandig begrip. In dit lemma is de nadruk gelegd op de eigenschap "vermagerd" en is het zelfstandig naamwoord zeug niet gedocumenteerd. Voor de documentatie van de verschillende woordtypen voor "zeug" en de bijbehorende dialectvarianten zie het lemma ''zeug'' (1.2.5). [N 19, 22; monogr.] I-12
afgunst afgunst: aafgunst (Bree) Afgunst, jaloezie. [N 96D (1989)] III-3-3
afgunstig afgunstig: afgunstig (Bree) Afgunstig. [N 96D (1989)] III-3-3