24970 |
elders, ergens anders |
ergens anders:
ērges anders (L360p Bree),
ɛrgəs andərs (L360p Bree),
Viêrtaan zulle vèè op ein ander (plaats) goan.
örges anders (L360p Bree),
op een ander:
op ein ander (L360p Bree),
Bep. van plaats; voor personen: einen andere.
op ein ander (L360p Bree)
|
elders, ergens anders || Overvloed. Hier vindt ge die planten niet, maar elders (ergens anders, ievers, ...) groeien ze in overvloed. [ZND 44 (1946)]
III-4-4
|
19685 |
elektriciteit |
elektriek:
electrik (L360p Bree)
|
electriciteit [ZND 34 (1940)]
III-2-1
|
21257 |
elektrische tram |
elektriekse tram:
ələtreksə tram (L360p Bree)
|
Een electrische tram. [ZND 34 (1940)]
III-3-1
|
24772 |
elfenbankje |
zwam:
Bree Wb.
zwam (L360p Bree)
|
Elfenbankje: een veelkeuzige zwam die veel voorkomt op takken en stammen; komt vaak in groepjes voor (elfenbankje, pijpzwam, buisjeszwam). [N 92 (1982)]
III-4-3
|
33797 |
elleboog |
gewricht:
gǝvrext (L360p Bree)
|
Been dat de beweging van de bovenarm van de poot bevordert. Zie afbeelding 2.20. [N 8, 32.1 en 38.2]
I-9
|
18829 |
ellende (lijden) |
armoede hebben:
ermooj höbbe (L360p Bree),
ellende:
ech ben zēk van elenj (L360p Bree),
Ich ben zeek van ellenj (L360p Bree),
ich beïn zeek van ellen (L360p Bree),
kranksel:
krènksel (L360p Bree),
malheur (fr.):
doorgaans in het mv. en vergezeld door "make": dèè vent kan zuu koad wère, detter waal ins melère zuiw könne make (of mdoon) es het hèèm te erg weerd
meleer (L360p Bree),
miserie:
Heì zit in de meserie (L360p Bree),
hēzit inne meserie (L360p Bree),
hēͅ zet ene məzēri (L360p Bree),
mizerie (L360p Bree)
|
een rampzalige, zeer beklagenswaardige toestand [ellende, miserie] [N 85 (1981)] || ellende lijdend [katijvig, ellendig] [N 85 (1981)] || Hij zit in de ellende. [ZND 35 (1941)] || iemand die (of een toestand die) een bron van ergernis is || Ik ben ziek van ellende. [ZND 35 (1941)] || ongeluk
III-1-4
|
24504 |
els |
els:
èlz(e) (L360p Bree),
èèls (L360p Bree),
ęls (L360p Bree),
ę̄lz (L360p Bree),
elsje:
ę̄lzǝ (L360p Bree),
ɛ̄lsǝ (L360p Bree)
|
elzeboom || elzenboom [ZND m] || Het gebogen, puntige instrument om gaatjes voor het naaien vóór te steken. Men kent een spanels, een doornaaiels en een bros. Dierick zegt op pag. 83: "Het klein en broos werktuig dat een schoenmaker dagelijks te gebruiken heeft is het elsen. Daar zijn er verscheidene grootten en soorten. De elsens om binnenzolen te naaien zijn gekromd en moeten geschikt zijn licht of zwaar volgens het werk; een lang, zwaar elsen is goed voor zwaar manswerk en om in te rijgen. Een zwaar elsen om licht te naaien is altijd af te keuren, daar een fijne draad niet goed sluiten kan in de wijde gaten door het elsen in de binnenzool gemaakt en dus geen vaste naad kan voortbrengen. Gewoonlijk is de punt van een nieuw elsen te dik en moet wat verscherpt worden om goed door het leder te kunnen steken; het gebeurt wel eens dat de punt afkraakt, dit kan hersteld worden met er een aan te slijpen. Het elsen moet in een houten handvatsel vastgezet worden en moet er recht in zitten; het mag noch achteruit noch vooruit hellen en bijzonderlijk niet scheef of men is elke steek in gevaar het te breken, en de hand te kwetsen. [N 60, 176a; N 60, 234; N 60, 176c; S 28; L 5, 62; L B2, 238; L 40, 72; Wi 13; A 27, 17; monogr.]
II-10, III-4-3
|
24419 |
emelt, larve van de langpootmug |
weimade:
weͅijmāj (L360p Bree)
|
emelt, larve van de langpootmug, zeer schadelijk wormpje in graan- en grasland [N 26 (1964)]
III-4-2
|
19686 |
emmer |
aker:
iəkər (L360p Bree, ...
L360p Bree),
emmer:
imər (L360p Bree, ...
L360p Bree),
ɛmər (L360p Bree),
Doa waas e gèètsje in mi-jnen immer Einen immer dings: een aanzienlijke hoeveelheid
immer (L360p Bree),
putemmer:
pytɛmər (L360p Bree)
|
emmer [ZND 08 (1925)], [ZND 24 (1937)] || houten emmer [ZND B1 (1940sq)] || ijzeren emmer [ZND B1 (1940sq)]
III-2-1
|
23263 |
engel |
engel:
eŋəl eŋələ (L360p Bree),
ingel (L360p Bree),
èngel (L360p Bree)
|
Een engel [ingel, èngel]. [N 96D (1989)] || Een engel, twee engelen. [ZND 34 (1940)]
III-3-3
|