e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Bree

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
futloze jongen lummel: det is ne lummel (Bree) Dat is een lummel (futloze kerel). [ZND 37 (1941)] III-1-4
gaan gaan: goen (Bree), gōͅn (Bree), gū:n (Bree), gyn (Bree) gaan [ZND A2 (1940sq)], [ZND m] || lopen, gaan; inventarisatie uitdrukkingen; betekenis/uitspraak [N 10 (1961)] III-1-2
gaan liggen (van de wind) gaan liggen: goan ligke (Bree) gaan liggen, gezegd van de wind [stillen] [N 81 (1980)] III-4-4
gaar gaar: gaar (Bree, ... ), murg: mörrig (Bree) gaar || gaar; Hoe noemt U: Goed gekookt (gaar, murw) [N 80 (1980)] III-2-3
gaatje voor de schoenveter gaatje: gētšəs (Bree), rijggaatje: ri-jgèètsjes (Bree) gaatjes in de schoen waardoor de veter wordt geregen [riegaater] [N 24 (1964)] III-1-3
gadeslaan? gadeslaan: zien zake gaaisluun (Bree), ziən zākə gāj slyən (Bree), nagaan: zijn dingen nagōēṇ (Bree) Zijn zaken gadeslaan, goed zorgen voor zijn zaken. [ZND 35 (1941)] III-3-1
galgenaas boef: eine boef (Bree), sloeber: Van Dale: sloeber, 2. (scheldwoord) smeerlap, schoelje, vlegel.  sloeber (Bree), smeerlap: eine smierlap (Bree), smierlap (Bree), vlegel: vliêgel (Bree), voyou (fr.): Van Dale (FN): voyou, schooier, deugniet, gannef.  eine vejuū / vəjyw (Bree), vejuu / vəjuw (Bree) de algemene naam voor iemand die zich schuldig maakt aan een of ander misdrijf [strop, beest, priek, galgenaas] [N 90 (1982)] || Een zeer slecht mens (galgenaas). [ZND 35 (1941)] III-3-1
galmgaten galmgaten: galmgater (Bree), luigaten: de luujgaten (Bree), ouwelsgaten: [sic]  auwelsgaten (Bree), awəlsgātə(r) (Bree) De open vensters in de klokketoren, waardoor het geluid van de klok(ken) naar buiten galmt [schalvensters, almsgatter, galmgaten?]. [N 96A (1989)] || Galmgaten (in de kerktoren om de klokkenklank door te laten). [ZND 35 (1941)] III-3-3
galnoot galnoot: Bree Wb.  galnuut (Bree) De nootvormige uitwas aan de bladeren van eikebomen ontstaan door de steek van galwespen (galnoot, galappel, smouterenbol, kraaiappel, inktappel, gastappel). [N 82 (1981)] III-4-3
galopperen in galop (lopen): en gǝlǫp (Bree), viervoetig (lopen): vērvētex (Bree) De galop is een drie-tempogang. Het paard beweegt met lange, gelijkmatige passen en leidt met één van de voorbenen. Beginnend met het rechter voorbeen gaat het als volgt verder: links achter (linker diagonaal), rechts achter en links voor, gevolgd door een zweefmoment. Bij het grootste aantal paarden hoort men drie hoefslagen (zie drieslag), waarbij de nederzetting van de twee voeten overkruis geschiedt. Enkel bij de galop van zeer goed gedresseerde man√®gepaarden worden de vier hoefslagen gehoord. Dit laatste heeft niets te maken met "vierkappens, vierklauwens of viervoetig lopen", wat "snel lopen" betekent. Zie afbeelding 10. [JG 1b; N 8, 20, 81c, 81d, 81e en 81f] I-9