23880 |
geloftegeschenk |
ex-voto (<lat.):
ex voto (L360p Bree)
|
Een geloftegeschenk, beloftegift uit dankbaarheid voor een verkregen gunst of voor de genezing van een kwaal, een ex-voto. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
23206 |
geloof |
geloof:
geleif (L360p Bree),
hē hêt zin gelouf verloeren (L360p Bree)
|
Het geloof [gloof, geloeëf, geleuf]. [N 96D (1989)] || Hij heeft zijn geloof verloren. [ZND 23 (1937)]
III-3-3
|
23207 |
geloven |
geloven:
geleive (L360p Bree),
geleiven (L360p Bree),
gelijve (L360p Bree),
geléi.ven (L360p Bree, ...
L360p Bree),
gelòft (L360p Bree),
glejvə (L360p Bree, ...
L360p Bree),
gəlēͅjvə (L360p Bree),
geloofd
gelòft (L360p Bree)
|
Geloven [gleuve, geluuëve, gluive]. [N 96D (1989)] || Geloven. [ZND 01 (1922)], [ZND 35 (1941)], [ZND m], [ZND m]
III-3-3
|
26287 |
geluid maken, gezegd van de kammen |
klatsen:
klatsǝ (L360p Bree)
|
Het geluid van de kammen van het aswiel bij het malen. Afhankelijk van het al dan niet goed functioneren van het gangwerk hoort men een aangenaam of een onaangenaam geluid. Dit laatste is bijvoorbeeld het geval wanneer de kammen niet op de juiste steek zijn gezet. [N O, 11p; Vds 95; Jan 114; Coe 89; Grof 112]
II-3
|
25188 |
geluid van naderend onweer |
gegrommel:
gegròmmel (vanne dönder) (L360p Bree),
gerommel:
geròmmel (L360p Bree),
rommelen:
rómmele (L360p Bree)
|
een dof, rollend geluid maken, gezegd van bijv. de donder [rommelen, rederen, meutelen] [N 91 (1982)] || eerste rommelen dat in de verte te horen is wanneer er een onweer op komst is [meutelen] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
19273 |
gelukken |
lukken:
lèkke (L360p Bree)
|
een voorspoedige afloop hebben, kunnen slagen [lukken, vergaan, bedoen, boteren, gelukken] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19220 |
geluksvogel; altijd geluk hebben |
geluksvogel:
eine geleksvogel (L360p Bree),
eine gelēkvuugel (L360p Bree),
gəleksvygəl (L360p Bree),
gelukzak:
gelèkzak (L360p Bree)
|
iemand die altijd geluk heeft [zwijnjak, boffer, bidzalig] [N 85 (1981)] || Iemand die altijd geluk heeft. [ZND 35 (1941)]
III-1-4
|
19101 |
gemak |
gemak:
ook ZND 23, 076
gemaak (L360p Bree),
gemāk (L360p Bree)
|
gemak [ZND 01 (1922)]
III-1-4
|
19227 |
gemakkelijk |
gemakkelijk:
ook materiaal znd 23, 77
gemekkelik (L360p Bree),
gemēkilik (L360p Bree),
gəmēͅkələk (L360p Bree),
spelegaans:
spiêlegoans (L360p Bree)
|
geen moeite of inspanning vereisend, niet moeilijk [licht, handig, gemakkelijk, zacht, lichtelijk, goed, makkelijk, gemak, spelegaans] [N 85 (1981)] || gemakkelijk [ZND 01 (1922)]
III-1-4
|
24850 |
gemalen schors |
looi:
Bree Wb.
luuj (L360p Bree)
|
Gemalen schors (looi). [N 82 (1981)]
III-4-3
|