e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Bree

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
kuif kuif: kóf (Bree), kûf (Bree), kuifje: kifke (Bree) kuif [N 10 (1961)] || kuif: de opstaande vederbos boven op de kop van een vogel (kuif, rap, tuil) [N 83 (1981)] III-1-1, III-4-1
kuiken kuiken: kei̯kǝ (Bree), ki.kǝ (Bree), kiǝkǝ (Bree), kuikje: kiǝkskǝ (Bree) Jong van een kip. [A 6, 1d; Wi 4; RND 1; L 6, 20a; L 42, 32; JG 1a, 1b, 2c; S 14; Gwn 5, 15; Vld.; monogr.] I-12
kuil kuil: kul (Bree), kuǝl (Bree), kūl (Bree), kǫu̯l (Bree) Een kuil, gat in de grond. [L 29, 12a; L 1a-m; monogr.] I-8
kuiltje (in de kin / wangen) kuiltje: ki-jlke (Bree), kielke (Bree), kielke inne kin (Bree), kuelke in ne kin (Bree), èè ki-jlke inne wang (Bree) een kuiltje in de kin [ZND 29 (1938)] || Kuiltje in de wang: een kuiltje in de wang, bijv. als men lacht (kuilke, kuiltje, putje). [N 106 (2001)] || Kuiltje in de wang: een kuiltje in de wang, bijv. als men lacht (putje). [N 84 (1981)] III-1-1
kuip kuip: kūp (Bree), tijn: tin (Bree  [(om vlees in te zouten)]  ), tob: top (Bree) In het algemeen een wijd vat, meestal van hout, van boven open en daar ook iets wijder dan aan de onderzijde. [N E, L; S 19; L 1a-m; L 17, 18a; monogr.] II-12
kuiper kuiper: kejpǝr (Bree), kipǝr (Bree), kęjǝpǝr (Bree), tonnenmaker: tōnǝnmākǝr (Bree) Vakman die houten kuipen, vaten en tonnen vervaardigt. [A 32, 10; S 20; L 1a-m; L 29, 13; monogr.] II-12
kuis, ingetogen kuis: kuis (Bree) kuis, zuiver [N 96D (1989)] III-2-2
kuisheid kuisheid: kuisheid (Bree) Kuisheid, zuiverheid. [N 96D (1989)] III-3-3
kuit geut: geet (Bree), zaad: Bree Wb.  zoad (Bree), zaaierd: Bree Wb.  zoajerd (Bree) Hoe noemt u de eierstokken met eieren of de afgezetten massa eieren van vrouwelijke vissen (kuit, kiet, schot, zaad, schodder, krellekeskuit) [N 83 (1981)] || viskuit III-4-2
kuitbroek culotteboks (<fr.): klotbóks (Bree), syn. Klotbòks, pòfbòks.  klotbòks (Bree), syn. Smòkkelbòks, pòfbòks.  klotbòks (Bree), smokkelboks: smokəlboks (Bree, ... ), smókkelbóks (Bree) broek die, gedeeltelijk onder de knieën opgepoft, om de bovenkuit gesloten wordt || kuitbroek of kniebroek (vero) waarvan de pijpen juist onder de knieën werden dichtgebonden [N 23 (1964)] || wijde kniebroek III-1-3