29987 |
lange bouwladder |
stellingleider:
[stelling]lęjǝr (L360p Bree)
|
Ladder waarmee de eerste of tweede verdieping van een steiger bereikt kan worden. In het eerste geval is de ladder doorgaans 4 m lang, wanneer de ladder tot de tweede verdieping reikt, 7 tot 8 m. Bouwladders onderscheiden zich van andere ladders doordat zij meestal van rond steigerhout vervaardigd zijn. De sporten van een bouwladder zijn in het rondhout ingekeept en met draadnagels vastgezet. [N 32, 9a; monogr.]
II-9
|
18286 |
lange broek |
lange boks:
laŋ boks (L360p Bree),
lāŋ boks (L360p Bree)
|
pantalon, lange broek [N 23 (1964)]
III-1-3
|
24645 |
lange dunne boom |
zwiep:
Bree Wb.
zwiep (L360p Bree)
|
Een lange dunne boom (zwiemel). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
24733 |
lange dunne tak |
gard:
Bree Wb.
gèèrt (L360p Bree)
|
Een lange dunne tak (geert) [N 82 (1981)]
III-4-3
|
18367 |
lange kleurige herenkous |
hoos:
hüüzə (L360p Bree),
lange kous:
lang kuise (L360p Bree)
|
mannenkousen, lange kleurige ~ (vero) [hooze] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
17610 |
lange neus |
lange neus:
lang naas (L360p Bree, ...
L360p Bree,
L360p Bree,
L360p Bree,
L360p Bree),
lange snuit:
lang snøit (L360p Bree),
voorgevel:
viêrgevel (L360p Bree)
|
een lange neus [ZND 39 (1942)] || neus, Een lange ~ (fokker, domphoren, vonk). [N 84 (1981)] || neus, Een lange ~ (fokker, domphoren, vonk, koker, kuit, gevel). [N 106 (2001)]
III-1-1
|
18599 |
lange onderbroek? |
lange onderboks:
lang onderboks (L360p Bree),
lang ónderbóks (L360p Bree, ...
L360p Bree),
onderboks:
oͅndərboͅks (L360p Bree)
|
onderbroek, lange ~ [N 25 (1964)]
III-1-3
|
18558 |
lange overjas |
rouwjas:
røywjas (L360p Bree)
|
jas, lange zwarte (over)~ [pergeerjas, -keel, flankert] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
24906 |
lange tijd |
toer:
toer (L360p Bree)
|
een lange tijdsruimte [toer] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
17809 |
langen |
langen:
Geven, overreiken. B.v. lang mich het mes ins.
langen (L360p Bree)
|
Is bij u een werkwoord langen bekend? Schrijf de juiste betekenis tussen haakjes achter de dialectuitspraak (geven, nemen, overreiken enz.). [ZND 37 (1941)]
III-1-2
|