e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Bree

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
lui lui: ook materiaal znd 30, 41(hij is ook zo lui)  lej (Bree), lēī (Bree), ly(3)̄j (Bree), niet scheutig: neet sjiêtig (Bree) lui, traag [ZND 01 (1922)] || niet verlangend om te werken of een handeling te verrichten [lui, niet scheutig] [N 85 (1981)] III-1-4
lui (lieden) lui: līj (Bree), reijke lui (Bree), mensen: də minsə ze‧n vanda‧ch alləmao‧l aoptfeltj a‧n⁄t mejə (Bree), mɛnsə (Bree), rieke minsen (Bree) De mensen zijn vandaag alle buiten op het veld en maaien. Mensen of lieden of lui enz. [ZND 04 (1924)] || lui (lieden) [ZND m] || mensen [RND] || Rijke lieden [ZND 30 (1939)] III-3-1
luid schreien beuken: biêke (Bree), blaten: de moos viêr zuu ein kleinigheid neet blète, jong  blète (Bree), schreeuwen: ook materiaal znd 28, 53  chrieven (Bree), schrieeiwen (Bree), sjriêve (Bree), toeten: Sjei toch ins ût möt det getût  tûte (Bree) hard wenen || klaaglijk wenen || luid schreien, krijten [ZND 01 (1922)] || zeer luid huilen [janken, schreiten, beuken] [N 85 (1981)] III-1-4
luiden luiden: de klok loeien (Bree), de klok loejen (Bree), de klok luiəen (Bree), luuje (Bree), lūjə (Bree) De klok luiden. [ZND 30 (1939)] || Luiden [luuje, lujje, loewe?]. [N 96A (1989)] || Luiden. [ZND A2 (1940sq)] III-3-3
luiden voor de mis luiden voor de mis: het loedsj vier de meͅs (Bree), het loejts vier de mes (Bree), ’t luitsj vier de mes (Bree) Het luidt voor de mis. [ZND 30 (1939)] III-3-3
luiden voor een begrafenis begrafenisklokken luiden: begrafenisklokke luuje (Bree) Het luiden bij de begrafenis [t loet tsóm jraaf?]. [N 96A (1989)] III-3-3
luier pisdoek: pesdōk (Bree), pisdook (Bree), pisdók (Bree), windel: wenjel (Bree), wenjəl (Bree), wenəls (Bree), wi-jnel (Bree) luier [winjel, luur, kindsdoek, pisdoek, huik] [N 25 (1964)] || luier, zwachtel || luiers (kinderdoeken) [ZND B1 (1940sq)] III-2-2
luieren hoeielen: Kom op mân, zit doa neet de godgansen daag in det heemke te hûjele  hûjele (Bree), luieren: leierike (Bree) lui en genoeglijk nietsdoen || zijn tijd met nietsdoen doorbrengen en ook geen zin hebben om iets te doen [luieren, luibroeken, luierikken] [N 85 (1981)] III-1-4
luiermand kindskorf: kenskø̜rǝf (Bree), voor kraamvrouw  kindskörf (Bree) korf; Welke verschillende namen voor verschillende korven kent uw dialect? Geeft u een zo volledig mogelijke opsomming [N 20 (zj)] || Uit witte wissen of buffwissen vervaardigde wasmand voor kinderkleertjes, en dan met name voor luiers. [N 40, 107; N 40, 108; monogr.] II-12, III-2-2
luifel? [idem?] kantje: `t kentje (Bree), plooienmuts: plyijəməts (Bree) luifel, fijngeplooide ~ rond het voorhoofd {afb} [N 25 (1964)] || luifel: fijngeplooide voorhoofdsluifeltje van de grote witte muts {afb} [plojje, kentje] [N 25 (1964)] III-1-3