e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Bree

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
schaduw, lommer killeschaai: (ziene) killechaaj (Bree), in de killechaaj (Bree), in de killesjaaj (Bree), ve zitte in de killesjaai (Bree), schaai: sjááj (Bree), šāj (Bree), ṣāj (Bree), schaduw: schaduw (Bree), scheem: Opm. vaker worden gebruikt: koelesjaai en killesjaai.  sjèèm (Bree) (in) de schaduw (zitten) [DC 49 (1974)] || lommer, schaduw || schaduw [DC 42B (1967)], [ZND m] || schaduw (donkere vlek achter een persoon) [DC 49 (1974)] || schaduw (lommer) [RND] || Schaduw. Wij zitten in het lommer,... in de schaduw. [ZND 37 (1941)] III-4-4
schaften schaften: sjafte (Bree), schoften: sjófte (Bree) het werk onderbreken om te rusten [schaften, schaffen, poren] [N 85 (1981)] || Rusten: rust houden na arbeid of vermoeienis (schoven, schoften). [N 84 (1981)] III-3-1
schafttijd koffietijd: kufitît (Bree) schafttijd [RND] III-3-1
schande schande: sjan (Bree) Schande [scha.nd]. [N 96D (1989)] III-3-3
schapenboer schaapsboer: šōbzbō.r (Bree) Landbouwer wiens voornaamste bedrijfstak de schapenkweek is. [JG 1a, 1b] I-12
schapenvet reuzel: Syst. Frings  rø̄zəl (Bree), schaapsvet: Syst. Wbk. van Bree  sjoapsvöt (Bree) Schapevet (ongel?) [N 16 (1962)] III-2-3
schapestal, schaapskooi schaapsstal: šǭps[stal] (Bree), schapekooi: šǭpǝkű̄i̯ (Bree), schapestal: šǭpǝ[stal] (Bree) De stal, doorgaans een apart gebouw, waarin de schapen overnachten. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (stal) het lemma "stal" (2.1.2). Zie ook de plattegronden van de stallen in paragraaf 1.2. [L 38, 29; A 10, 9f; N 5, 105f; monogr.] I-6
scharnier scharnier: šǝrnē.r (Bree) Scharnier waarmee de hoogsels kantelbaar aan de sluisdeur zijn bevestigd. [Vds 55; Jan 51] II-3
scharrelen dabben: dabǝ (Bree), scharren: šarǝ (Bree), šarǝn (Bree), schravelen: šrāvǝlǝn (Bree) De kippen dabben en scharren in de grond om wormen, insecten en dergelijke te vinden. [N 19, 61a; L 33, 20; monogr.] I-12
schaterlachen lachen wie een gek: lache wi-j eine gek (Bree), zich ziek lachen: zich zeek lache (Bree) bescheuren, iets bescheuren in de betekenis van erbij scheuren van het lachen; betekenis/uitspraak [N 38 (1971)] || schaterlachen; inventarisatie gebruik [N 38 (1971)] III-1-4