33068 |
schoven opzetten in een hok |
opzetten:
ǫp˲zętǝ(n) (L360p Bree)
|
In dit lemma komen de benamingen voor het opzetten van de stuiken aan de orde. Vergelijk ook aflevering I.3 over het opzetten van oppers, heukelingen, enz. in de weidebouw. Ook hier wordt verwezen naar het zelfstandig naamwoord in het volgende lemma. Het voorwerp van de overgankelijke werkwoorden is steeds schoven. Ook wanneer het resultaat van de handeling, i.c. de stuik, in het woordtype voorkomt, wordt dat woord steeds fonetisch gedocumenteerd, daar immers het getal niet overeenkomt met dat van het lemma ''graanhok, struik, mandel'' (4.6.14). Enig materiaal van "haver opzetten" is hier ingebracht, waar nodig met een aantekening. [N 15, 28; JG 1a, 1b, 2c; A 23, 16.2; L 48, 34.2; Lu 1, 16.2; Lu 2, 34.2; monogr.]
I-4
|
29984 |
schraag |
bokje:
bekskǝ (L360p Bree)
|
Uit hout of metaal vervaardigd gestel, bestaande uit twee driehoekige steunen die met elkaar verbonden zijn. Twee of meer schragen vormen de basis voor de werkvloer van de schraagsteiger. [N 32, 7b; monogr.]
II-9
|
29983 |
schraagsteiger |
stelling met bokjes:
støleŋ møt˱ bękskǝs (L360p Bree)
|
Kleine, lage werkvloer, samengesteld uit schragen en planken. Volgens de invuller uit Q 19 wordt de schraagsteiger vooral binnenshuis gebruikt door bijvoorbeeld de stucadoor. [N 32, 7a; monogr.]
II-9
|
18133 |
schram |
schars:
sjèèrs (L360p Bree, ...
L360p Bree),
schram:
zjram (L360p Bree)
|
Schram: streepvormige, zeer ondiepe verwonding van de bovenhuid (kras, schram, krab). [N 84 (1981)] || Schram: streepvormige, zeer ondiepe verwonding van de bovenhuid (kras, schram, krab, krets). [N 107 (2001)]
III-1-2
|
18136 |
schrammen |
een schars oplopen:
ein sjèèrs opluipe (L360p Bree),
kretsen:
kretse (L360p Bree),
schrammen:
sjramme (L360p Bree)
|
Schrammen: de bovenhuid zeer licht openrijten (schrammen, (s)krassen, krabbe(le)n). [N 107 (2001)] || Schrammen: de bovenhuid zeer licht openrijten (schrammen, krassen, skrassen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
20789 |
schransen |
doorlaten:
Omdejjet het niks kosde, höbben er zich op det fiêst vèèl aardig duurgeloate
duurloate (L360p Bree),
spaden:
Noa di-j lang wandeling haudste dèè ins mote zeen spaje
spaje (L360p Bree),
vreten:
vrète (L360p Bree)
|
gulzig en doorgaans veel eten || overmatig eten en drinken || veel en gretig eten
III-2-3
|
17947 |
schrede |
schrede:
chrè (L360p Bree),
schrèj (L360p Bree),
šrōͅi (L360p Bree),
stap:
stap (L360p Bree, ...
L360p Bree),
trede:
trei (L360p Bree)
|
een schrede (zover men ineens kan stappen) [ZND 42 (1943)] || Pas, stap: het plaatsen van de ene voet voor de andere bij het gaan (treden, tred, schrede, loop, stap). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
21368 |
schreeuwen |
kwaken:
kwake (L360p Bree),
kweken:
kwē̜kǝ (L360p Bree),
schreeuwen:
šriǝvǝ (L360p Bree),
šrīǝvǝ (L360p Bree)
|
Het schreeuwen van een varken ten teken van honger of bij het slachten. [N 19, 24; JG 1a, 1b; N 76, 33; monogr.; N 19, Q 111 add.] || luid en doordringend roepen, schreeuwen [kweken, kwaken, keken, schreien, krijten, krijsen] [N 87 (1981)]
I-12, III-3-1
|
21768 |
schrijven |
noteren:
notère (L360p Bree),
optekenen:
opteikene (L360p Bree),
schrijven:
sjri-jve (L360p Bree)
|
Noem het (dialect)woord voor: het "met een stift, pen, potlood, krijt enz. aanbrengen van letters of cijfers op papier of een ander vlak voorwerp"? [schrijven] [N 102 (1998)]
III-3-1
|
24373 |
schrijvertje |
waterding:
waterdingk (L360p Bree)
|
schrijvertje: Hoe noemt u in uw dialect het zilveren torretje dat in groepjes kringelende bewegingen maakt op het wateroppervlak? Het lijf van het insect ligt op het water waardoor de pootjes niet te zien zijn. [N100 (1997)]
III-4-2
|