e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Bree

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
slons (slodder?) bef: een pejoratieve benaming Doa stong (of sting) zuu ein witte bef achter den tuug. Is mich di-j auw bef nûw uich nog manzeek gewure  bef (Bree), klamot: Di-j klemos kos bèter wat poetsen en stòf vège  klemos (Bree), lodder: (afgeleid van lomp, lor of prul) BW. lodderechtig: Di-j leipt er uich mè lodderechtig bi-j  lodder (Bree), slons: slòns (Bree), tooi: Is mich det ein vûl tuuj  tuuj (Bree) een haveloze, slordige vrouw [slodder, sloor, slons, luns, klons, slos, lameer] [N 85 (1981)] || klamot, slonzig vrouwmens || loeder of wat slonzige vrouw || slons, slet || slonzige vrouw III-1-4
slootjespringen beekjespringen: beekskespringen (Bree) Lievelingsspel 5. [SND (2006)] III-3-2
slordig mankementig: Det hauwe ze mè erg magkementig ineingekalfaterd  magkementig (Bree), slordig: slordig (Bree) klungelig || onachtzaam of onordelijk in zijn werk of in zijn geheugen [lod, hordsig, slordig] [N 85 (1981)] III-1-4
slot slot: slūǝt (Bree) Toestel dat als sluiting op deuren wordt aangebracht, waarbij door middel van een sleutel een schoot of tong wordt uitgeschoven die in een gat in de stijl van het kozijn valt. [N 54, 94b; L 6, 73a; S 33; monogr.] II-9
sluier kroontje: krinkə (Bree), voile (fr.): voal (Bree) sluier, lange witte ~ met een kroontje van wasbloempjes, hoofdtooi van Communiemeisjes [N 25 (1964)] III-1-3
sluimeren dommelen: domələ (Bree), knotsen: knótse (Bree), sluimeren: sløymərə (Bree), slûmere (Bree) sluimeren [drooze, knikkebolle] [N 10 (1961)] III-1-2
sluipen sluipen: slûpe (Bree) Sluipen: zich in alle stilte voortbewegen, zodat niemand het merkt (sluipen, kruipen, gluipen) [N 108 (2001)] III-1-2
sluis sluis: slûs (Bree) de inrichting waardoor twee wateren naar believen gescheiden of met elkaar in verbinding gebracht kunnen worden (sluis, erk, sas) [N 90 (1982)] III-3-1
sluisbalk voorslag: vīǝ.rslā.x (Bree) De evenwijdig boven de slagdorpel lopende horizontale houten balk. Zie ook afb. 68. [Vds 35; Jan 32; Coe 21; Grof 53] II-3
sluisdeur sluis: slys (Bree) Sluisdeur, bestaande uit een vijftal planken die horizontaal op twee vertikaal staande planken zijn bevestigd. Zie ook afb. 68. Volgens Janssen (pag. 33) werden de planken vroeger met pinnen -lange houten nagels met vierkante kop- op de balken vastgemaakt. Later werden de pinnen vervangen door grote ijzeren schroeven. [Vds 38; Coe 19; Jan 34; Grof 50; Grof 56; monogr.] II-3