24385 |
teek |
duivenluis:
luis die op duiven voorkwam
duvəlus (L360p Bree),
teek:
tèk (L360p Bree),
Bree Wb.
teek (L360p Bree)
|
teek, spinachtig diertje dat zich vastzet op de huid van mens en dier en zich voedt met bloed [N 26 (1964)]
III-4-2
|
17715 |
teelballen |
ballen/bollen:
bel (L360p Bree),
huiven:
Schertsend; i.e. knikkers, marbels.
hi-jve (L360p Bree),
kloten:
Gemeen.
klute (L360p Bree)
|
[N 10c (1995)]
III-1-1
|
33793 |
teelballen, testes |
kloten:
klytǝ (L360p Bree)
|
[JG 1b; N 8, 36, 37a, 37b, 37c en 38]
I-9
|
34343 |
teeldriftig |
nijg:
nęi̯x (L360p Bree)
|
Geslachtsdrift vertonend, gezegd van het mannelijk varken. [A 43, 20b; monogr.]
I-12
|
33791 |
teellid |
penis:
penis (L360p Bree),
schacht:
šaxt (L360p Bree)
|
Penis of roede. [JG 1a, 1b; N 8, 36, 37a en 37b]
I-9
|
33794 |
teelzak |
buidel:
bī.gǝl (L360p Bree),
maal:
māl (L360p Bree),
zak:
zak (L360p Bree)
|
[JG 1a, 1b; N 8, 36, 37a, 37b en 38]
I-9
|
17680 |
teen |
teen:
tiên (L360p Bree),
tī.n (L360p Bree)
|
een teen [ZND A2 (1940sq)] || teen [N 10b (1961)]
III-1-1
|
33835 |
teentreder |
teentreder:
tintrɛ̄i̯ǝr (L360p Bree)
|
Paard met naar binnen gedraaide hoeven, waarvan het het voorste deel eerst op de grond zet, omdat een achterpees lam is; daardoor heeft het geen vlotte gang. [N 8, 84b]
I-9
|
29957 |
tegelsnijder |
tegelsnijder:
tēgǝlsnejǝr (L360p Bree)
|
Werktuig waarmee tegels gesneden kunnen worden. Er zijn verschillende modellen en uitvoeringen. De 'tegelsnijbeugel' bestaat uit een u-vormig gebogen metalen staaf waarbij aan één uiteinde een rubberen aandrukwiel en aan het andere een hardstalen wieltje is aangebracht. Met behulp van het snijwieltje wordt de glazuurlaag van de tegel ingekerfd. Bij de 'tegelsnijmachine' wordt het snijwieltje met behulp van een hefboom tegen de glazuurlaag van de tegel gedrukt. [N 32, 42a]
II-9
|
29927 |
tegelzetter |
vloerleger:
vlōrlęjgǝr (L360p Bree)
|
Arbeider die in een bouwwerk de vloer- en muurtegels plaatst. [N 32, 41d; N 30, 3e]
II-9
|