22417 |
visvangst |
vangst:
vaŋst (L360p Bree)
|
Alles wat men vangt bij het vissen [vangst, rafel]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
30189 |
vitsen |
vitselen:
vøtsǝlǝ (L360p Bree),
wissen:
wesǝ (L360p Bree)
|
Vlechtwerk vervaardigen voor de wanden van gebouwen met vakwerk. In L 318b werd dit werk verricht door de 'tuiner' ('tȳnǝr'). In een aantal plaatsen, bijvoorbeeld in Q 111, leverde ook de strodekker gevlochten wanden voor de huizenbouw. In Q 83 gebruikte men 'hondshout' ('hǫnshōt'), een makkelijk te klieven houtsoort, voor het vlechtwerk van lemen huizen. Zie ook het lemma 'Reephout'. [N 4A, 53g; N F, 56a; monogr.]
II-9
|
20727 |
vlaai |
vlaai:
vlááj (L360p Bree),
met toelichting van de bereidingswijze
vlááj (L360p Bree),
Syst. Frings vrl.
vlāi̯ (L360p Bree),
Syst. Wbk. van Bree
vlaai (L360p Bree),
Vlade (koek) en vlaeye: Gooj vlaai is dun van lèèr en dik van smiêr: een goed gevulde taart dient goed gevuld te zijn op een dunne onderlaag
vlaai (L360p Bree)
|
fijn gebak dat de huismoeders vooral ter gelegenheid van de kermis klaarmaken [ZND 48 (1954)] || platte en ronde taart || Vla, bekend cirkelvormig gebak met vulling (vlaoj, flaaj, tabbeschaas?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
20730 |
vlaai met deegdeksel |
taartenpom:
tertepomme (L360p Bree),
Syst. Frings mnl.
tɛrtəpom (L360p Bree)
|
een dikke appeltaart met deksel [ZND 32 (1939)] || Vla met deksel van deeg (dekselvlaoj, slof, toeslaag?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
21017 |
vlaai met puddingvulling |
pappevlaai:
Gooj pappevlaai moet zeen: dun van lèèr en dik van smiêr
pappevlaai (L360p Bree),
puddingenvlaai:
Ich lösde waal èè stèkske poddinge vlaai
poddinge vlaai (L360p Bree)
|
puddingtaart || puddingvlaai
III-2-3
|
20731 |
vlaai met reepjes deeg |
latjesvlaai:
Syst. Frings vrl.
lɛtšəs˃vlāi̯ (L360p Bree)
|
Vla waarover kruislings reepjes van deeg zijn gelegd (lödderkesvlaa?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
20729 |
vlaaienvulling |
spijs:
Iêrs hauw ze einen dèk gemaakt en doanoa diêj ze doa de appelspi-js op
spi-js (L360p Bree),
Syst. Frings vrl.
spēi̯s (L360p Bree),
Syst. Wbk. van Bree
spi-js (L360p Bree)
|
taartvulsel || Vruchtenmoes dat op de vla gesmeerd wordt (spijs?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
19602 |
vlaaischotel |
vlaaischotel:
vlaaisjutel (L360p Bree)
|
schaal, plat, om een vlaai op te dienen [flaaischottel] [N 07 (1961)]
III-2-1
|
21424 |
vlaams |
vlaams:
vlaams (L360p Bree),
Vlaamsch (L360p Bree)
|
vlaams [ZND 23 (1937)] || Vlaams; bijvoeglijk naamwoord - [DC 47 (1972)]
III-3-1
|
30136 |
vlaams verband |
vlaams verband:
vlāms ˲vǝrbant (L360p Bree)
|
Verband, doorgaans toegepast bij muren dikker dan een halve steen, waarbij in iedere laag zowel koppen als strekken zijn verwerkt. Het verband is als volgt opgebouwd: eerste laag: drieklezoor, kop, strek, kop, strek, kop; tweede laag: kop, strek, kop, strek, kop, strek; derde laag: drieklezoor, kop, strek, kop, strek, kop, strek, enz. (Westra, pag. 20). De volgorde van de verschillende lagen kan variëren. [N 31, 24e; monogr.]
II-9
|