26395 |
watergoot bij onderslagmolens |
kandel/kanjel:
kā.nǝl (L360p Bree)
|
De komvormige houten constructie waar het molenrad van onderslagmolens in draait, bestaande uit een bak met zijwanden die even breed als het rad en gedeeltelijk gerond is. Daardoor wordt de kracht van het water optimaal gebruikt. Bij veel molens werd de houten constructie in de loop van jaren vervangen door een betonnen gang. Zie ook afb. 71. [Vds 61; Jan 62; Coe 54; Grof 78]
II-3
|
20484 |
waterige kost |
schotelwater:
Ze zatten òs doa wat sjutelwater viêr, buu deste Maastreecht kos duur zeen (zo dun was ze)
sjutelwater (L360p Bree)
|
zeer dunne soep
III-2-3
|
19510 |
waterketel, moor |
ketel:
kiətəl (L360p Bree),
moor:
mur (L360p Bree),
muur (L360p Bree),
my(3)̄r (L360p Bree, ...
L360p Bree),
myər (L360p Bree),
De muur stòng oppe stoaf te zòngele
muur (L360p Bree)
|
de gewone ketel om water te koken (fr. bouilloire) [ZND 36 (1941)] || waterketel || waterketel van koper of ijzeren met hengsel en tuit (moor, meur) [N 20 (zj)]
III-2-1
|
21212 |
waterleiding |
waterleiding:
waterleiding (L360p Bree)
|
het stelsel van buizen waardoor drinkwater naar huizen geleid wordt [lei] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
26809 |
waterlossing |
sloot:
slut (L360p Bree)
|
Greppel die men door een te ontginnen moeras graaft, om het water kwijt te raken. De opgaven bestrijken heel de provincies Limburg. [I, 61; N 27, 22]
II-4
|
24641 |
watermunt |
wilde munt:
Bree Wb. uitspr. mìnt
wildzje munt (L360p Bree)
|
Watermunt (mentha aquatica 25 tot 90 cm groot. De plant is behaard; de stengels met bloemen aan de top; de bladeren zijn eivormig, ze zijn gesteeld, de bladrand is gezaagd of gekarteld; de bloemen staan in dichte kransen en zijn roodlila van kleur; de k [N 92 (1982)]
III-4-3
|
30082 |
waterpas |
juist pas:
žøst pas (L360p Bree),
waterpas:
wātǝrpas (L360p Bree)
|
Gezegd van een muur wanneer deze tijdens de controle met de loodplank of het waterpas een horizontale stand vertoont. Wanneer een muur 'niet' waterpas was, werd in Q 121 gezegd: 'de muur is uit de waag' ('dǝ m ̇ūr e ̞s˱ ūs˱ dǝ wǫax'). [N 31, 10e; N 31, 10c; monogr.] || Instrument om te onderzoeken of iets horizontaal ligt of overal even hoog is. Het bestaat uit een houten of metalen lat waarin een glazen buis is aangebracht die zodanig met een vloeistof is gevuld dat er een luchtbel in overblijft. Wanneer de luchtbel zich binnen de op het glazen buisje aangebrachte merktekens bevindt, ligt het te meten voorwerp waterpas. Het glazen buisje werd in L 270 'waterpasglaasje' ('wātǝrpas˲glē̜skǝ') en in Q 121 'waterwaagglaasje' ('wasǝrwǫaxjlęǝsjǝ') genoemd. In Q 19 kende men ook een waterpas waarmee men horizontaal een meetpunt over een grotere afstand kon overbrengen. Men gebruikte dan een waterpas die aan een koord kon worden gehangen. Was het touw goed strak gespannen, dan kon men op dit licht waterpasje, bestaande uit een waterpasglas met luchtbel en een koperen omhulsel met twee oogjes of haakjes om het geheel aan een touw te hangen zien of een muur horizontaal was of met behulp van dit instrumentje iets zuiver waterpas uitzetten. Men noemde dit werktuig het 'waterpasje' ('wātǝrp'skǝ'). [N 30, 12a; monogr.; N 30, 12b add.]
II-9
|
18128 |
waterpokken |
waterpokken:
waterpokke (L360p Bree),
wijnpokken:
wi-jnpókke (L360p Bree)
|
Waterpokken: besmettelijke ziekte waarbij rode vlekjes op de huid ontstaan die in blaartjes overgaan (windpokken, wijnpokken, respok). [N 107 (2001)], [N 84 (1981)]
III-1-2
|
33631 |
waterput |
put:
peͅt (L360p Bree),
pøt (L360p Bree, ...
L360p Bree),
pɛt (L360p Bree),
pɛ̄t (L360p Bree),
waterput:
wātərpøͅt (L360p Bree)
|
[N 12 (1961)] [RND 08] [Willems (1885)] [ZND 32 (1939)]
I-7
|
33093 |
waterring van de mijt |
waterlaag:
wā.tǝrlǭx (L360p Bree)
|
Waterring, waterlaag of kaplaag van de korenmijt. De laag schoven die het verst naar buiten steekt, juist waar de kap begint. Zie de toelichting bij het lemma ''buitenstaande korenmijt'' (5.1.18). Voor euze enz. vergelijk wnt XI, onder oozie, ooziedrup enz., "het gedeelte van het dak dat over den muur uitsteekt en het regenwater afwerpt", "afdak" dus. Zie afbeelding 8, a. [N 15, 45c; JG 1a, 1b, 2c; monogr.]
I-4
|