e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Bree

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
weerlichten het onweer is wijd af: ’t oͅnwèr es wit āf (Bree), weerlichten: wèèrleechte (Bree), wèèrlichte (Bree) bliksemen aan de horizon zodat alleen de weerschijn zichtbaar is zonder dat de donder gehoord wordt [weerlichten, heilichten] [N 81 (1980)] || bliksemen in de verte zonder dat het dondert [weerlichte] [N 06 (1960)] || weerlicht waarvan men de eigenlijke straal niet ziet, oplichtend aan de horizon [zeebrand] [N 22 (1963)] III-4-4
weerlichtx weerlicht: de wèèrleecht (Bree), wēͅrlēxt (Bree) bliksem, elektrische vonk die bij onweer van de ene wolk naar de andere of naar de aarde overspringt [bledderum, vuurlicht, weerlicht] [N 81 (1980)] || weerlicht waarvan men de eigenlijke straal niet ziet, oplichtend aan de horizon [zeebrand] [N 22 (1963)] III-4-4
weersgesteldheid weer: wèr (Bree), wɛ̄.r (Bree) huiverig, koud, guur weer [grellig, zoer, locht, schrauw] [N 22 (1963)] || weer (znw) [ZND A1 (1940sq)] III-4-4
weerstand biedend sterk in de muil: stɛrǝk en dǝ mø̄i̯l (Bree) Hard in de bek, minder gevoelig voor de toom. Het paard verzet zich tegen het trekken, vooral bij het begin van een nieuw of lang niet gedaan werk, of als het hard moet trekken. [N 8, 64e] I-9
weesgegroet weesgegroetje: weesgegroetsje (Bree) Het gebed "Weesgegroet Maria", "Ave Maria", groetenis [jejruust zais(t) de Maria]. [N 96B (1989)] III-3-3
weg weg: wâê.g (Bree), wég (Bree), ənə weͅx, twi wēͅgə (Bree) een weg, twee wegen [ZND A2 (1940sq)] || weg [RND], [ZND m] III-3-1
weg over het erf hofpad: hȳfpāt (Bree), paadje: pē̜tjǝ (Bree), servitudeweg: sęrfǝtitwē̜i̯x (Bree) Een weg over het boerenerf, langs of tussen de gebouwen door. Deze weg ontbreekt bij gesloten boerderijen. [N 5A, 75b; N 5, 111] I-8
weggrissen wegritsen: wegritse (Bree), wegroffen: wegroffe (Bree) grissen: Snel wegnemen (grissen, ritsen, keuteren, graaien). [N 84 (1981)] || Snel wegnemen (grissen, ritsen, keuteren, graaien, klauwen) [N 108 (2001)] III-1-2
wegkappen vloeren: vlūrǝ (Bree) De te hoge delen van het maalvlak van een molensteen wegkappen. Woordtypen als hart geven (Q 162), hart uithalen (Q 162, Q 180) en krop uithalen (Q 95) duiden erop dat de te hoge delen in de buurt van het kropgat worden weggehaald. In dit geval spreekt men van een (te) rijke steen. Vgl. het lemma ɛrijkɛ.' [Jan 200; Coe 173; Grof 204] II-3
wegkwijnen achteruitgaan: achterût goan (Bree) (Weg)kwijnen: langzaam achteruitgaan, gezegd van een zieke ((weg)kwijnen, (weg)kwelen, afteren, aflopen, achteruit gaan). [N 107 (2001)] III-1-2