e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Bree

Overzicht

Gevonden: 6062
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
zuigen zuigen: zy(3)̄gə (Bree), zuiken: zûke (Bree) zuigen || zuigen [suuke, snekke] [N 10 (1961)] III-2-3
zuigfles fles met een lots op: fles möt einen lóts op (Bree), fles met een tutter op: fles möt einen tutter op (Bree), tutterfles: tutterfles (Bree, ... ) zuigfles; een fles met speen om zuigelingen met melk te voeden [teuter, lots, tutter, teuterfles] [N 115 (2003)], [N 86 (1981)] III-2-2
zuinig spaarzamig: spaarzamig (Bree) van zijn bezit telkens een zo klein mogelijk gedeelte uitgevend om te sparen [zuinig, econoom, civiel, benauwd, kiem] [N 89 (1982)] III-3-1
zuiveren vuil afgaan: vul āf gǭǝn (Bree), zeveren: zeveren (Bree) Afscheiding blijven geven na het kalven, gezegd van de koe. [N 3A, 58] I-11
zult, preskop geperste kop: Gehakt en geperst vlees van b.v. een varkenskop  geperzde kop (Bree), hoofdvlees: geperste hoofdkaas  heͅitfleͅīs (Bree), kipkap: geperste hoofdkaas  kepkáp (Bree) hoofdkaas [Goossens 1b (1960)] || preskop III-2-3
zure haring rolmops: rolmòps (Bree) rolmops; Hoe noemt U: Een haring in het zuur (rolmops) [N 80 (1980)] III-2-3
zure oprisping gal: gal (Bree), maagzuur: maagzoor (Bree, ... ), zooi: de zoaj (Bree), zoͅj həbə (Bree), he heet de zooi"(hij heeft het zuur)  zooi (Bree), zuur: het zoor (Bree), het zoor höbbe (Bree), t sōr həbə (Bree), t sōr kømt oͅp (Bree) Hoe noemt u het zure deel van het maagsap, dat wel eens naar boven komt? [DC 47 (1972)] || oprisping hebben gepaard gaande met een zure smaak in de mond [opzuure] [N 10 (1961)] || oprisping, een zure oprisping [de vuilen opbot, zooj, zuur] [N 10a (1961)] III-1-2
zuring, groente zurkel: zurkel (Bree), zuurmoes: zō.rmōs (Bree), zōrmōs (Bree) Zuring die als groente wordt gekweekt [N 14 (1962)] || Zuring, zurkel als groente gekweekt [Goossens 1b (1960)] I-7
zuster begijn: begi-jn (Bree), zuster: zuster (Bree) Een lid van een vrouwelijke geestelijke orde, zuster, non [zuster, non, maseur, begijn]. [N 96D (1989)] || zuster [ZND 04 (1924)] III-2-2, III-3-3
zuur oprispen de zooi hebben: zoͅj həbə (Bree), het zuur hebben: het zoor höbbe (Bree), t sōr həbə (Bree), opkomen, het zuur komt op: t sōr kømt oͅp (Bree) oprisping hebben gepaard gaande met een zure smaak in de mond [opzuure] [N 10 (1961)] III-1-2