e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Bree

Overzicht

Gevonden: 6062
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
dennenwortel piel: pii̯l (Bree), poest: Bree Wb.  pûst (Bree), spil: spel (Bree) De wortel van een denneboom (puist, stronk, wortel, stol). [N 82 (1981)] || penvormige wortel van een denneboom [N 27 (1965)] III-4-3
derdeling drieling: dri̞jleŋ (Bree) Derde zwerm of tweede nazwerm. Na de eerste nazwerm of de tweede zwerm kan enkele dagen later een tweede nazwerm volgen. [N 63, 29c; N 63, 37e; JG 1a+1b; JG 2b-5, 7; L 1a-m; A 9, 6; monogr.] II-6
desemen desemen: deiseme (Bree, ... ) desemen; Hoe noemt U: Zuurdeeg in het beslag voor brood doen, desemen (zuren, mengen, desemen, het zuur zetten) [N 80 (1980)] || zuurdeeg in het broodbeslag doen III-2-3
deugd deugd: dèègd (Bree) Deugd. [N 96D (1989)] III-3-3
deugdzaam deugdzaam: dèègdzaam (Bree) Deugdzaam. [N 96D (1989)] III-3-3
deugniet balenger: cf. VD s.v. "belhamel"3. baldadige jongen, deugniet  bellenger (Bree), een verbasterd woord voor belhamel det dèè belhenger nûw ins alti-jd ri-jzing en ònvrèè moot stuke  belhenger (Bree), bandiet: une bandīet (Bree), deugeniet: dègeneet (Bree, ... ), dègenut (Bree), Det menneke zitsj vol dègenetestriêke(deugenieterijen) Dû, klein dègeneetsje desde bös (schertsend)  dègeneet (Bree), ook materiaal znd 23,4  dēgenēͅt (Bree), dègeneet (Bree), deugniet: dèègneet (Bree), deugnietje: dèègneetsje (Bree), krekelaar: eine krèkelèr (Bree), kwajong: koadjóng (Bree), meester jan: meisterjan (Bree), meester lap: meisterlap (Bree), ondeugd: fig Pak dich weg, stèk òndèèg deste bös  òndèègd (Bree), ondeugend jong: ōndēͅgənt jōnk (Bree), ondeugend kind: ondeigend kendj (Bree), ondègend kèind (Bree), men zegt hier ei stout kent  ondiegend kent (Bree), onkruid: onkruwd (Bree), onnut: ònnöt (Bree), onnutterik: ōnnättərik (Bree), Waat hèèt mich dèèn ònnötterik weer gedoan  ònnötterik (Bree), prengel: prengel (Bree), schelm: sjelm (Bree), Samenst. sjelechtig, sjemeri-j  sjelm (Bree), schobbejak: šobəjak (Bree), sloeber: eine sloeber (Bree), stouterik: stouterik (Bree), stuiterik (Bree, ... ), strop: hier hoort men ook de uitspr. strop  stròp (Bree), vechthaan: eine vechthaan (Bree), vlegel: vliegel (Bree), vlegeltje: vliêgelke (Bree) belhamel || deugniet [ZND 01 (1922)] || deugniet, dief || deugniet, stout persoon || een kwajongen || een ondeugend kind [ZND 40 (1942)] || een ondeugend kind [stinkgat, deugniet] [N 85 (1981)] || een ondeugende jongen die allerlei streken uithaalt [pagadder, horzak, luifer] [N 85 (1981)] || gezegd van niet brave kinderen || kent ge ook een woord of uitdrukking met dezelfde betekenis zonder het woord kind, b.v. een ondeugd, of iets dergelijks ? [ZND 40 (1942)] || lomperd, vlegel || stout, niet gehoorzamend aan bevelen, vooral gezegd van kinderen [ondeugend, ondeugendig, deugnietachtig] [N 85 (1981)] || stouterik, deugniet || welke woorden gebruik je om een boef, een deugniet, aan te duiden (op sommige plaatsen gebruikt men rabauw, respeel, raspalie, enz.) ? [ZND 41 (1943)] III-1-4
deuk in een hoed deuk: duik (Bree), dumpel: [klankwettige ontronding]  dempəl (Bree), dimpel (Bree, ... ) deuk in een hoed [dömpel] [N 25 (1964)] || een deuk [ZND 33 (1940)] III-1-3
deur deur: dīǝr (Bree), De köns hèèr gemekkelik ònder ein diêr duurtrèkke: zo mager is ze  diêr (Bree) [rnd 109; S 6; L 1 a-m; L 12, 5; L A2, 265; monogr.; Vld.; div.]deur II-9, III-2-1
deurknop, deurklink klink: klink (Bree) Knop of handgreep waarmee men een deur opent of sluit (klink, kruk, knop) [N 79 (1979)] III-2-1
deurkruk, deurklink klink: kleŋk (Bree) Handvat met ijzeren pin dat door de deurstijl in het slot wordt gestoken en dient om de dagschoot van het slot terug te kunnen trekken. Zie ook het lemma 'Dagschoot'. In Q 95 werd het woord 'klink' zowel gebruikt voor de ring of kruk aan de buitenkant van een deur waarmee men het sluitijzer kon oplichten, als voor het sluitijzer aan de binnenkant van de deur. [N 54, 100; N 79, 8; monogr.; Vld.] II-9