20760 |
roggebrood |
brood:
broeët (L247p Broekhuizen)
|
roggebrood [DC 35 (1963)]
III-2-3
|
32834 |
rollen |
wellen:
wɛ ̝lǝ (L247p Broekhuizen)
|
Het land bewerken met de rol, met de rol over het land gaan. In dit lemma zijn ook enige termen ondergebracht, die het rollen met een bepaald doel, resp. een tweetal manieren van rollen naar de richting betreffen. Voor het (...)-gedeelte van de varianten daarvan zij verwezen naar het simplex wellen aan het be-gin. [JG 1a + 1b; N 11, 87; N 11A, 187a + b + c + 189a; N P, 20 add.; monogr.]
I-2
|
20705 |
rond wittebrood |
plats:
Syst. WBD
plās (L247p Broekhuizen)
|
Plat, rond wittebrood (plats?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
17931 |
rondslenteren, ronddolen |
schoepen:
schuupe (L247p Broekhuizen)
|
lopen: zonder doel rondlopen (over straat) [vendele, zwaddere, rakke] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
24237 |
roodborstje |
roodborstje:
roëdbörsje (L247p Broekhuizen),
röêtbörsje (L247p Broekhuizen)
|
roodborst || roodborst (14 bekend genoeg vanwege de rode borst [N 09 (1961)]
III-4-1
|
33714 |
rooien |
uitrooien:
ytrø̜̄jǝ (L247p Broekhuizen)
|
Een stuk grond ontdoen van bomen, boomstronken, wortels en struikgewas. Een object als struiken, stronken, bomen, puisten is niet gedocumenteerd. [N 27, 6; N 27, 8b; R 3, 1; monogr.]
I-8
|
20676 |
room |
room:
ruǝm (L247p Broekhuizen),
rym (L247p Broekhuizen),
rūǝm (L247p Broekhuizen),
Syst. WBD
ruëm (L247p Broekhuizen)
|
De room van de melk (de zaon?) [N 16 (1962)] || Het vette deel van de ongekookte melk dat boven komt drijven, als men de melk rustig laat staan. [N 6, 15a; N 16, 17; L 6, 15; L 14, 22; JG 1a, 1b, 2c; A 7, 15; A 39, 7a; Wi 53; Gwn 10, 1; monogr.]
I-11, III-2-3
|
20084 |
roos (rosa) |
roos:
ruəzə (L247p Broekhuizen)
|
rozen [RND]
III-2-1
|
33924 |
roskam |
roskam:
rǫskām (L247p Broekhuizen)
|
IJzeren kam met 4 à 8 fijngetande en op regelmatige afstand van elkaar op de vlakke onderzijde geplaatste kamboorden om paarden - ook koeien- te kammen of te rossen, voornamelijk om het stof, plukjes, strootjes e.d. uit het paardehaar te kammen. Vooraan is een afzonderlijke naar boven wijdgetande kamboord. Over alle vlezige delen, te beginnen met het kruis, wordt tegen de haren in gekamd; beenachtige gedeelten worden niet geroskamd. Is het paard fijn van haar of glad gestreken, dan heeft de roskam geen zin. Daarna dient het paard geborsteld te worden met de roskam in de ene en de borstel in de andere hand. Zie afbeelding 24. [N 18, 139]
I-9
|
33923 |
roskammen |
rossen:
rǫsǝ (L247p Broekhuizen)
|
Met borstel en kam - zie het volgende lemma - reinigen. [N 8, 102]
I-9
|