22313 |
schaatsen |
schaatsen:
schaatse (L247p Broekhuizen),
schââtse (L247p Broekhuizen),
(aa: kort).
schaatse (L247p Broekhuizen)
|
Schaatsenrijden [sjatsen, sjtriksjoon loupe]. [N 06 (1960)]
III-3-2
|
25043 |
schaduw, lommer |
schaduw:
schádŭŭw (L247p Broekhuizen)
|
schaduw (lommer) [RND]
III-4-4
|
21483 |
schafttijd |
schafttijd:
sxaftit (L247p Broekhuizen)
|
schafttijd [RND]
III-3-1
|
20696 |
schapenvet |
ongel:
Syst. WBD
ongel (L247p Broekhuizen)
|
Schapevet (ongel?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
34115 |
schede van de koe |
vazel:
vāzǝl (L247p Broekhuizen)
|
Uitwendig geslachtsorgaan van de koe. [N C, 13; JG 1a, 1b; A 48A, 47b; monogr.]
I-11
|
17728 |
schemeren van de ogen |
schemeren:
⁄t schiemert meej ien de oëre (L247p Broekhuizen),
⁄t schiemert meej vur de oëge (L247p Broekhuizen),
sterren zien:
ik zij sterre (L247p Broekhuizen)
|
schemeren voor de ogen, sterretjes zien [mijn oogen schiemere] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
17726 |
scherp kijken |
loeren:
loere (L247p Broekhuizen)
|
kijken: scherp kijken [miere, blieke] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
34276 |
scheukpaal |
schamppaal:
sxamppǭl (L247p Broekhuizen),
schuurpaal:
sxōrpǭl (L247p Broekhuizen)
|
Een paal in de weide waaraan het vee zich kan schuren. [N 14, 69; S 31; monogr.]
I-11
|
20687 |
schijf braadspek |
gebraden spek:
Syst. WBD
gebraojen spek (L247p Broekhuizen)
|
Stuk gebraden spek (spekbraoj, braoj?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
32787 |
schijveneg, vleugeleg |
schijf[eg]:
sxīf˱[eg] (L247p Broekhuizen)
|
Een schijveneg is eigenlijk geen eg in de oorspronkelijke zin van het woord. Het is een dooreen tractor of door twee paarden getrokken werktuig, dat in wezen bestaat uit een aantal schotelvormige schijven, verdeeld over twee assen die met elkaar een verstelbare stompe hoek vormen. Zie afb. 65. Doordat de schijven schuin staan ten opzichte van de trekrichting, snijden ze met hun randen wringend door de grond. De grond wordt zo losgemaakt en verkruimeld. In dit lemma zijn ook termen opgenomen die verkregen werden door de woordvraag vleugeleg. Dat schijnt een op de schijveneg gelijkend werktuig te zijn, dat in plaats van geheel ronde, sterk gekartelde schijven ("schotels met happen eruit") heeft. Zie afb. 66. Hoe ''eg'' en ''eg'' moeten worden opgevat, is aangegeven in het lemma ''eg''. Voor het variantgedeelte ''wel'' zie men het lemma ''landrol''. [N 11, 72f + h; N 11A, 153 + 169d + h; N J, 10; A 13, 16b; div.; monogr.]
I-2
|