18390 |
speld |
spang:
špaŋ (Q035p Brunssum)
|
Puntig, van een kop voorzien metalen stiftje om iets in weefsel vast te steken of te bevestigen op of aan iets anders. [N 62, 50a; L 7, 20; L 14, 24; L B1, 73; R 14, 8a; MW; Wi 7; S 34; monogr.]
II-7
|
28970 |
spelden |
steken:
štē̜kǝ (Q035p Brunssum)
|
Met spelden stukken kleding of panden aan elkaar vastspelden. [N 59, 74; L 7, 20; S 34]
II-7
|
22383 |
spelen (alg.) |
spelen:
sjpele (Q035p Brunssum),
sjpiiele (Q035p Brunssum),
špiele (Q035p Brunssum)
|
spelen [GTRP (1980-1995)], [SGV (1914)] || Spelen, muziek spelen.
III-3-2
|
22467 |
speler die twee beurten heeft |
dam:
dam (Q035p Brunssum)
|
Een speler die twee beurten heeft om het aantal gelijk temaken in bepaalde spelen [dam, dame]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
22327 |
spelletje |
potje:
poͅtjə (Q035p Brunssum)
|
Het spelen van een spel door twee of meer personen [partijtje, potje, spelletje]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
20165 |
spenen |
spenen:
cf. VD s.v. "spenen"= I. overg. 1. van de spenen of borst afwennen, niet meer zogen
schpeĕnn (Q035p Brunssum)
|
spenen; een kind van de speen of de borst afwennen [spenen, spanen] [N 86 (1981)]
III-2-2
|
17719 |
sperma |
sperma:
schperma (Q035p Brunssum)
|
Sperma: het mannelijk zaad (foeter, natuur, sperma). [N 84 (1981)]
III-1-1
|
24247 |
sperwer |
havik:
haavik (Q035p Brunssum),
havik (Q035p Brunssum),
naast sperwer; alle roofvogels heten sjtoetsvoegels
haavik (Q035p Brunssum),
sperwer:
sjpèrwer (Q035p Brunssum),
spervər (Q035p Brunssum),
alle roofvogels heten sjtoetsvoegels
sjpèrwer (Q035p Brunssum),
stootsvogel:
sjtōētsvōēgel (Q035p Brunssum)
|
sperwer / havik (35 / 55 vrij ronde vleugels en lage staart; gestreepte onderkant, gele ogen; komen onverwachts laag aanvliegen en grijpen dan de verraste prooi; de kleine soort vaak op trek; s winters ook in stad en dorp; de grote broedt zeldzaam in g [N 09 (1961)]
III-4-1
|
33513 |
sperziebonen |
prinsessenbonen:
WLD
prinsessu boan (Q035p Brunssum)
|
De gewone boon met gezwollen zaden, prinsesseboon,sperzieboon, (slaboon, kereboon, herenboon, boterboon, prinses, suikerboon). [N 82 (1981)]
I-7
|
20535 |
spetteren |
snirken:
sjnir⁄kə (Q035p Brunssum),
spatten:
sjpàt⁄tə (Q035p Brunssum)
|
sudderen; Hoe noemt U: Knetteren van de boter in de pan bij verhitting (snerken, sudderen) [N 80 (1980)]
III-2-3
|