21312 |
duits |
duits:
duutš (Q035p Brunssum)
|
Duitsch [SGV (1914)]
III-3-1
|
21965 |
duivenhok |
duifhuis:
dufǝs (Q035p Brunssum),
duivenslag:
doevešlaag (Q035p Brunssum),
duvǝšlāx (Q035p Brunssum),
duives:
doefes (Q035p Brunssum, ...
Q035p Brunssum,
Q035p Brunssum)
|
(duiven)til [SGV (1914)] || Duivenhok. || Soms vindt men in de nok van de zolder een afgeschotte ruimte voor de duiven, die door een gat in de gevel of in het dak in en uit kunnen vliegen. Hier staan de benamingen voor het duivenhok, ongeacht de vorm van dat hok, bijeen. De termen slag en spijker in dit lemma hebben betrekking op de duivenkooi als geheel. Zie ook het lemma "duivenslag" (3.4.8). In kaart 51 zijn voor Belgisch Limburg alleen de mondeling verzamelde gegevens in kaart gebracht. Zie afbeelding 17. [JG 1a, 1b, 1c, 2c; A 10, 9k; L 8, 9a; L 38, 31; S 37; monogr. add. uit N 5A, 58c "til" en JG 2c; A 28, 14c "spijker]
I-6, III-3-2
|
22090 |
duivenslag |
duivenslag:
doevesjlaag (Q035p Brunssum, ...
Q035p Brunssum)
|
Duiventil.
III-3-2
|
24141 |
duivin, vrouwelijke duif |
wijfje:
wiefkən (Q035p Brunssum),
zij:
’n ziejə (Q035p Brunssum)
|
een vrouwelijke duif (duivinne, wijfje) [N 83 (1981)] || wijfjesduif [SGV (1914)]
III-4-1
|
18006 |
duizelig |
dol:
dul (Q035p Brunssum),
zōē wierste dul (Q035p Brunssum),
duizelig:
duuzelig (Q035p Brunssum),
duzelig (Q035p Brunssum),
duzelig heet (Q035p Brunssum),
duzelig zinne (Q035p Brunssum),
zōē wierste duuzelig (Q035p Brunssum),
verduizeld:
vertuzeld zinne (Q035p Brunssum, ...
Q035p Brunssum)
|
dol worden, iemand die lang heeft of is rondgedraaid [N 07 (1961)] || duizelig [SGV (1914)] || duizelig [locht, deuzig, duizig, dol, zat] [N 10a (1961)] || duizelig worden, iemand die een harde slag op zijn hoofd heeft gekregen [N 07 (1961)] || duizelig zijn [DC 60 (1985)] || duizeligheid [DC 60 (1985)]
III-1-2
|
18007 |
duizelig zijn |
duizelen:
duuzulu (Q035p Brunssum)
|
Duizeling: draaierigheid, leeg gevoel in het hoofd (suizeling, duizeling, zwindel). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
24312 |
duizendpoot |
duizendpoot:
doezend-poêt (Q035p Brunssum)
|
duizendpoot [duuzendbeender, -been] [N 26 (1964)]
III-4-2
|
21794 |
dulden |
uithouden:
oet houtu (Q035p Brunssum),
uitstaan:
ĭĕə⁄məs kinnə ōēts⁄tao (Q035p Brunssum)
|
iemand dulden in zijn nabijheid, het kunnen uithouden [luchten, uithouden, uitstaan] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
34239 |
dunne melk |
blauwe melk:
blau̯w melk (Q035p Brunssum)
|
Dunne melk met een laag vetgehalte. [N 3A, 74]
I-11
|
18685 |
dunne sjaal |
dun sjaaltje:
dun sjeelke (Q035p Brunssum),
sjaaltje:
sjaelke (Q035p Brunssum)
|
sjaal, dunne ~ [N 23 (1964)]
III-1-3
|