e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q035p plaats=Brunssum

Overzicht

Gevonden: 4619
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
duits duits: duutš (Brunssum) Duitsch [SGV (1914)] III-3-1
duivenhok duifhuis: dufǝs (Brunssum), duivenslag: doevešlaag (Brunssum), duvǝšlāx (Brunssum), duives: doefes (Brunssum, ... ) (duiven)til [SGV (1914)] || Duivenhok. || Soms vindt men in de nok van de zolder een afgeschotte ruimte voor de duiven, die door een gat in de gevel of in het dak in en uit kunnen vliegen. Hier staan de benamingen voor het duivenhok, ongeacht de vorm van dat hok, bijeen. De termen slag en spijker in dit lemma hebben betrekking op de duivenkooi als geheel. Zie ook het lemma "duivenslag" (3.4.8). In kaart 51 zijn voor Belgisch Limburg alleen de mondeling verzamelde gegevens in kaart gebracht. Zie afbeelding 17. [JG 1a, 1b, 1c, 2c; A 10, 9k; L 8, 9a; L 38, 31; S 37; monogr. add. uit N 5A, 58c "til" en JG 2c; A 28, 14c "spijker] I-6, III-3-2
duivenslag duivenslag: doevesjlaag (Brunssum, ... ) Duiventil. III-3-2
duivin, vrouwelijke duif wijfje: wiefkən (Brunssum), zij: ’n ziejə (Brunssum) een vrouwelijke duif (duivinne, wijfje) [N 83 (1981)] || wijfjesduif [SGV (1914)] III-4-1
duizelig dol: dul (Brunssum), zōē wierste dul (Brunssum), duizelig: duuzelig (Brunssum), duzelig (Brunssum), duzelig heet (Brunssum), duzelig zinne (Brunssum), zōē wierste duuzelig (Brunssum), verduizeld: vertuzeld zinne (Brunssum, ... ) dol worden, iemand die lang heeft of is rondgedraaid [N 07 (1961)] || duizelig [SGV (1914)] || duizelig [locht, deuzig, duizig, dol, zat] [N 10a (1961)] || duizelig worden, iemand die een harde slag op zijn hoofd heeft gekregen [N 07 (1961)] || duizelig zijn [DC 60 (1985)] || duizeligheid [DC 60 (1985)] III-1-2
duizelig zijn duizelen: duuzulu (Brunssum) Duizeling: draaierigheid, leeg gevoel in het hoofd (suizeling, duizeling, zwindel). [N 84 (1981)] III-1-2
duizendpoot duizendpoot: doezend-poêt (Brunssum) duizendpoot [duuzendbeender, -been] [N 26 (1964)] III-4-2
dulden uithouden: oet houtu (Brunssum), uitstaan: ĭĕə⁄məs kinnə ōēts⁄tao (Brunssum) iemand dulden in zijn nabijheid, het kunnen uithouden [luchten, uithouden, uitstaan] [N 85 (1981)] III-3-1
dunne melk blauwe melk: blau̯w melk (Brunssum) Dunne melk met een laag vetgehalte. [N 3A, 74] I-11
dunne sjaal dun sjaaltje: dun sjeelke (Brunssum), sjaaltje: sjaelke (Brunssum) sjaal, dunne ~ [N 23 (1964)] III-1-3