e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Brunssum

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
hak hak: hak (Brunssum  [(Emma / Hendrik / Wilhelmina)]   [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]), pollevie: pǫlǝvi (Brunssum) Algemene benaming voor het werktuig dat de mijnwerker gebruikt voor het loshakken van het gesteente en de steenkool. Rond de eeuwwisseling gebruikte men op de Oranje-Nassaumijnen in de regel de kruishouweel, terwijl men in en na de Eerste Wereldoorlog bijna volledig overging op de eenarmige Belgische hak. De "hak" bezat volgens een invuller uit Q 121 aan één kant een punt en aan de andere kant een hamer; het werktuig werd, voor de persluchthamer zijn intrede deed, op de Domaniale mijn gebruikt om de kolen los te slaan. Het woordtype "pik" van de Belgische respondenten is specifiek van toepassing op een dergelijke, eenarmige hak. De term "snijhamer" was volgens Loontjens (pag. 39) op de mijn Hendrik een verouderde benaming voor een kolenhak. [N 95, 732; N 95, 760 add.; monogr.; Vwo 360; Vwo 596] || De verhoging, al of niet geheel of gedeeltelijk van leer, onder de hiel van de voet. [N 60, 233c; N 60, 126a; N 60, 169a; L 48, 28a; L 48, 28b; L 1a-m; L 1u, 82; L 5, 50; N 7, 37b; L 29, 42; monogr.] II-10, II-5
hak van een schoen pollevie: plevie (Brunssum), pollevie (Brunssum), pòllevie (Brunssum) hak van de schoen [N 07 (1961)] || hak van een schoen [pollevie, plevie, hiel] [N 24 (1964)] III-1-3
haken haken: haken naar = erg verlange noa (Brunssum), vastkrammen: #NAME?  zich vaskramme (Brunssum) haken (ww.) [SGV (1914)] III-1-3
hakmes heep: hieep (Brunssum), hiëp (Brunssum) hakmes, hiep [Roukens 03 (1937)] || heep (bijl) [SGV (1914)] III-2-1
haksel haksel: hɛksǝl (Brunssum) Het kortgehakte stro, op de snijbok of in de hakselmachine, werd vroeger, samen met haver, gekookt en aan de beesten gevoerd. Als het iets grover gesneden was werd het ook wel als strooisel in de potstal gebruikt. Zie ook het lemma ''bussel kort stro'' (6.1.29). Zie voor de fonetische documenatie van het woorddeel [stro] het lemma ''stro'' (6.1.24). [JG 1b, 2c; L 1, a-m; L 26, 11; S 12; Wi 51; monogr.] I-4
halen halen: hoale (Brunssum) halen [SGV (1914)] III-1-2
half- of stiefbroer halve broer: hoavə brōu̯ər (Brunssum) half- of stiefbroeder [DC 05 (1937)] III-2-2
half- of stiefzuster halfzuster: hoaf˃zøstər (Brunssum) half- of stiefzuster [DC 05 (1937)] III-2-2
halfhemd front: front (Brunssum, ... ) halfhemd, kort overhemd of los linnen borststuk dat onder de halsopeningen van het vest wordt gedragen [frontj] [N 23 (1964)] III-1-3
halfsteile pijler pijler: pęjlǝr (Brunssum  [(Emma / Hendrik / Wilhelmina)]   [Maurits]) Pijler met een hellingspercentage tussen 20 en 35 graden. Volgens de invuller uit Q 15 kende men op de mijn Maurits uitsluitend hellende pijlers, omdat daar alle lagen een bepaalde helling hadden. [N 95, 285] II-5