e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Brunssum

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
speld spang: špaŋ (Brunssum) Puntig, van een kop voorzien metalen stiftje om iets in weefsel vast te steken of te bevestigen op of aan iets anders. [N 62, 50a; L 7, 20; L 14, 24; L B1, 73; R 14, 8a; MW; Wi 7; S 34; monogr.] II-7
spelden steken: štē̜kǝ (Brunssum) Met spelden stukken kleding of panden aan elkaar vastspelden. [N 59, 74; L 7, 20; S 34] II-7
spelen (alg.) spelen: sjpele (Brunssum), sjpiiele (Brunssum), špiele (Brunssum) spelen [GTRP (1980-1995)], [SGV (1914)] || Spelen, muziek spelen. III-3-2
speler die twee beurten heeft dam: dam (Brunssum) Een speler die twee beurten heeft om het aantal gelijk temaken in bepaalde spelen [dam, dame]. [N 88 (1982)] III-3-2
spelletje potje: poͅtjə (Brunssum) Het spelen van een spel door twee of meer personen [partijtje, potje, spelletje]. [N 88 (1982)] III-3-2
spenen spenen: cf. VD s.v. "spenen"= I. overg. 1. van de spenen of borst afwennen, niet meer zogen  schpeĕnn (Brunssum) spenen; een kind van de speen of de borst afwennen [spenen, spanen] [N 86 (1981)] III-2-2
sperma sperma: schperma (Brunssum) Sperma: het mannelijk zaad (foeter, natuur, sperma). [N 84 (1981)] III-1-1
sperwer havik: haavik (Brunssum), havik (Brunssum), naast sperwer; alle roofvogels heten sjtoetsvoegels  haavik (Brunssum), sperwer: sjpèrwer (Brunssum), spervər (Brunssum), alle roofvogels heten sjtoetsvoegels  sjpèrwer (Brunssum), stootsvogel: sjtōētsvōēgel (Brunssum) sperwer / havik (35 / 55 vrij ronde vleugels en lage staart; gestreepte onderkant, gele ogen; komen onverwachts laag aanvliegen en grijpen dan de verraste prooi; de kleine soort vaak op trek; s winters ook in stad en dorp; de grote broedt zeldzaam in g [N 09 (1961)] III-4-1
sperziebonen prinsessenbonen: WLD  prinsessu boan (Brunssum) De gewone boon met gezwollen zaden, prinsesseboon,sperzieboon, (slaboon, kereboon, herenboon, boterboon, prinses, suikerboon). [N 82 (1981)] I-7
spetteren snirken: sjnir⁄kə (Brunssum), spatten: sjpàt⁄tə (Brunssum) sudderen; Hoe noemt U: Knetteren van de boter in de pan bij verhitting (snerken, sudderen) [N 80 (1980)] III-2-3