| 24912 |
heuvel, kleine hoogte |
hoogte:
heugdje (L323p Buggenum)
|
hoogte [SGV (1914)]
III-4-4
|
| 17776 |
hiel |
hak:
hak (L323p Buggenum, ...
L323p Buggenum,
L323p Buggenum),
vers:
vêrs (L323p Buggenum)
|
hak (hiel) [DC 01 (1931)] || hak (van de voet) [SGV (1914)] || hiel, hak [SGV (1914)]
III-1-1
|
| 20329 |
hij aardt naar zijn vader |
hij aardt naar zijn vader:
hè aardj noa zie vaader (L323p Buggenum)
|
naar zijn vader aarden; hij aardt naar zijn vader [DC 02 (1932)]
III-2-2
|
| 18012 |
hijgen |
zuchten:
zuchte noa zienen oam (L323p Buggenum)
|
hijgen (naar adem) [SGV (1914)]
III-1-2
|
| 21462 |
hinderen |
hinderen:
hinjere (L323p Buggenum)
|
hinderen [SGV (1914)]
III-3-1
|
| 17955 |
hinken |
hinken:
hinke (L323p Buggenum)
|
hinken, op een been springen [SGV (1914)]
III-1-2
|
| 18191 |
hoed (alg.) |
hoed:
hōōt (L323p Buggenum)
|
hoed [SGV (1914)]
III-1-3
|
| 34212 |
hoeden van koeien |
hoeden:
hø̄jǝ (L323p Buggenum)
|
[N 3A, 12a; N M, 2; JG 1a, 1b; A 48, 18c; L 1a-m; L 27, 5; S 14; Wi 39; R; monogr.]
I-11
|
| 33804 |
hoef |
hoef:
hōf (L323p Buggenum, ...
L323p Buggenum)
|
[S 14; L 1a-m]Zie afbeelding 2.26. [JG 1a, 1b; L 1, a-m; L 27, 6; N 8, 32.8 en 32.17; S 14]
I-11, I-9
|
| 31592 |
hoefstal, noodstal |
noodstal:
nōǝtštal(ǝ) (L323p Buggenum)
|
Een uit houten planken of metalen buizen vervaardigd gestel dat vóór of in de smidse is opgesteld. Wanneer een paard moet worden beslagen, wordt het in de hoefstal geplaatst. Zie ook afb. 220. [N 33, 6; N 33, 374; S 14; L 1a-m; L 1u, 96; L B2, 278; A 43, 15; JG 1a, 1b, 2c; monogr.]
II-11
|