| 17921 |
knellen |
duwen:
duje (L323p Buggenum),
nijpen:
niepe (L323p Buggenum)
|
knellen [SGV (1914)]
III-1-2
|
| 24186 |
kneu |
heivink:
heivink (L323p Buggenum)
|
kneu
III-4-1
|
| 21058 |
kneuzen |
blutsen:
blutse (L323p Buggenum)
|
blutsen [SGV (1914)]
III-2-3
|
| 17677 |
knie |
knie:
knie (L323p Buggenum, ...
L323p Buggenum)
|
knie [DC 01 (1931)], [SGV (1914)]
III-1-1
|
| 17678 |
knieholte |
hees:
heise (L323p Buggenum)
|
knieholte [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
| 18874 |
kniezen |
kniesteren:
kniestere (L323p Buggenum)
|
kniezen [SGV (1914)]
III-1-4
|
| 17920 |
knijpen |
nijpen:
niepe (L323p Buggenum, ...
L323p Buggenum)
|
knellen [SGV (1914)] || nijpen [SGV (1914)]
III-1-2
|
| 22363 |
knikker |
kuls:
köls (L323p Buggenum),
(= knikkeren).
mit de kölse doon (L323p Buggenum)
|
benamingen in het knikkerspel [SGV (1914)] || knikker [SGV (1914)]
III-3-2
|
| 22361 |
knikkeren |
met de kulsen doen:
(= knikkeren).
mit de kölse doon (L323p Buggenum)
|
benamingen in het knikkerspel [SGV (1914)]
III-3-2
|
| 22820 |
knikkertermen |
klitsen:
Opm. dit geschiedt met kleine knikkers tegen een muur; de 2e speler tracht met zijn knikker(s) op een spanbreedte afstand van de 1e knikker(s) te komen.
klĕtse (L323p Buggenum),
spelen om een dof:
Opm. eigenlijk: een slag met de vlakke hand op de rug; figuurlijk: om niets spelen.
sjpele ŏm einen doef (L323p Buggenum),
uitschraamertjes:
Opm. (zie tekening): dit zegt spelerA, dan mag hij om de knikker van B te raken gaan staan bij C, zodat hij bij t niet raken v.d. knikker(s) van B, geen gevaar heeft met zijn knikker(s) vóór de muur bij B te komen liggen.
oetschrêêmerkes (L323p Buggenum)
|
benamingen in het knikkerspel [SGV (1914)]
III-3-2
|