18402 |
scheermes |
schaars:
schaars (Q096p Bunde),
sjaarsj (Q096p Bunde)
|
een mes waarmee men de baardharen afscheert [scheermes, schars, schors] [N 86 (1981)] || Scheermes [ZND 06 (1924)]
III-1-3
|
17728 |
schemeren van de ogen |
draaien:
t drejt mich (Q096p Bunde),
schemeren:
t begint veur mien ouge te schemere (Q096p Bunde)
|
schemeren voor de ogen, sterretjes zien [mijn oogen schiemere] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
20510 |
schenkel |
schenk:
schink (Q096p Bunde)
|
schenkel; Hoe noemt U: Het onderste gedeelte van de achterpoot van een rund met het vlees eraan (schinkel, schenkel, bout, schenk, schonk) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
19765 |
schilderij |
schilderij:
Karte 38.
schilderij (Q096p Bunde)
|
Gemälde.
III-3-2
|
19919 |
schoffel |
krotenschoffel:
kruatǝšofǝl (Q096p Bunde),
schoffeltje:
šø̜fǝlkǝ (Q096p Bunde)
|
Gereedschap om onkruid af te snijden en om de grond los te maken. Het bestaat uit een soort mes dat met behulp van een lange steel door de grond geschoven wordt. [N 18, 18a en 48; JG 1a, 1b; A 47, 11a; monogr.; add. uit N 15, 6; N 18, 4 en 50; GV, K7]
I-5
|
17964 |
schokschouderen |
schokschouderen:
schokschauwere (Q096p Bunde)
|
schouders ophalen [schokschoere] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
22371 |
schommel |
schokkel:
/
shokkel (Q096p Bunde)
|
schommel [SND (2006)]
III-3-2
|
20263 |
schoonzuster |
zwegerse:
zwegerse (Q096p Bunde)
|
schoonzuster [SGV (1914)]
III-2-2
|
33422 |
schop, afdak voor landbouwgereedschappen |
schop:
šop (Q096p Bunde)
|
Het gedeelte van de boerderij-gebouwen waarin het los gereedschap, de karren, wagens en werktuigen worden opgeslagen. Soms stond deze bergplaats op zichzelf, maar doorgaans was ze tegen de schuur aangebouwd en bestond ze uit een groot afdak, zonder muren. Scherf is een contaminatie van ''schelf(t)'' en ''scherm''. Schaldij is eigenlijk "binnenplaats". Zie ook de plattegronden bij paragraaf 1.2. [N 5A, 73c en 80a; N 5, 105a, 106 en 107; JG 1a, 1b, 1c, 2a, 2b en 2c; L 1a-m; L B1, 179; L 6, 56 en 57; L 12, 1; L 19a, 11; Gwn 4, 1; S 1 en 50; monogr.]
I-6
|
21368 |
schreeuwen |
bulken:
bulken (Q096p Bunde)
|
luid en doordringend roepen, schreeuwen [kweken, kwaken, keken, schreien, krijten, krijsen] [N 87 (1981)]
III-3-1
|