20484 |
waterige kost |
soep:
sòp (Q095a Caberg)
|
slobber; Hoe noemt U: Waterachtig voedsel (zwans, zwadder, zwadderatie, slidder, slierp, slobber, slobbering) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
24632 |
waterloot |
waterscheut:
WBD/WLD
watersjeut (Q095a Caberg)
|
Een tak die ontstaat op de stam (dief, waterlot). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
18128 |
waterpokken |
waterpokken:
waterpokke (Q095a Caberg)
|
Waterpokken: besmettelijke ziekte waarbij rode vlekjes op de huid ontstaan die in blaartjes overgaan (windpokken, wijnpokken, respok). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
20542 |
wecken |
inmaken:
inmakə (Q095a Caberg),
wecken:
wèkkə (Q095a Caberg)
|
wecken; Hoe noemt U: Steriliseren van levensmiddelen in luchtdicht afgesloten flessen (wecken, inmaken) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
19346 |
weerbarstig |
contraire (fr.):
(= oude benaming).
contrair (Q095a Caberg),
dwars:
dweers (Q095a Caberg)
|
zich niet schikken, weerbarstig [dwars, nippig, contrare] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
25112 |
weerlichten |
weerlichten:
weerliechte (Q095a Caberg)
|
bliksemen in de verte zonder dat het dondert [weerlichte] [N 06 (1960)]
III-4-4
|
25110 |
weerlichtx |
weerlicht:
weerleech (Q095a Caberg)
|
bliksemen aan de horizon zodat alleen de weerschijn zichtbaar is zonder dat de donder gehoord wordt [weerlichten, heilichten] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
25206 |
weersgesteldheid |
weer:
wèèr (Q095a Caberg)
|
weer [DC 03 (1934)]
III-4-4
|
17907 |
weggrissen |
snappen:
snappe (Q095a Caberg),
wegsnappen:
wegsnappe (Q095a Caberg)
|
grissen: Snel wegnemen (grissen, ritsen, keuteren, graaien). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
17979 |
wegkwijnen |
achteruitgaan:
achteroet goon (Q095a Caberg),
vervallen:
vervalle (Q095a Caberg),
wegkwijnen:
wegkwijne (Q095a Caberg)
|
(Weg)kwijnen: langzaam achteruitgaan, gezegd van een zieke (kwijnen, kwelen, pratten, afteren). [N 84 (1981)]
III-1-2
|