20456 |
prostituée |
hoer:
hoer (Q095a Caberg),
hoertje:
heurke (Q095a Caberg)
|
prostituée, publieke vrouw [hoer, lichtvink, deerne, blaar] [N 86 (1981)]
III-2-2
|
18403 |
pruik |
pruik:
pruuk (Q095a Caberg)
|
kunstmatig vervaardigde haarbedekking, valse haardos [kalot, pruik] [N 86 (1981)]
III-1-3
|
20568 |
pruimen |
pruimen:
prŏŭme (Q095a Caberg),
sjieken:
sjikkə (Q095a Caberg)
|
pruimen; Hoe noemt U: Tabak kauwen (pruimen, sikken, sjikken) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
18926 |
prutsen |
aanmodderen:
aonmoddere (Q095a Caberg),
beuzelen:
beuzele (Q095a Caberg),
broddelen:
bradzjele (Q095a Caberg),
broddele (Q095a Caberg),
fisternllen (rh.):
fisternölle (Q095a Caberg, ...
Q095a Caberg),
foddelen:
foddele (Q095a Caberg),
klommelen:
klōmmele (Q095a Caberg),
kloten:
(= plat gezegd).
kloete (Q095a Caberg),
knoeien:
knoeie (Q095a Caberg, ...
Q095a Caberg),
modderen:
moddere (Q095a Caberg),
otteren:
uttere (Q095a Caberg),
prutsen:
prutse (Q095a Caberg),
verkerven:
verkerreve (Q095a Caberg)
|
iets slordig doen [leuteren] [N 85 (1981)] || nutteloze arbeid verrichten [N 85 (1981)] || ondegelijk of onvoldoende werk verrichten of ondegelijk aan iets werken [prutsen, fanneken, vrellen, prutten, dooieren, merelen, kloten, klooien, teutelen, zeuren, soeliën, hannesen, treuzelen, teuten, semmelen] [N 85 (1981)] || slecht, slordig werk leveren door onvoldoende kennis [broddelen, brodden, modderen, troddelen, figgelen, knoefelen, foefelen, krabben, fikkelen] [N 85 (1981)] || verkeerd handelen, niet op de goede manier maken [verkerven] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18908 |
prutser |
hout, een -:
e hout (Q095a Caberg),
houten klaas:
houteklaos (Q095a Caberg)
|
iemand die onhandig is [kavveleuter, boerenklos, klos] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18930 |
prutswerk |
foddelkraam:
foddelkraom (Q095a Caberg),
foddelwerk:
foddelwerrek (Q095a Caberg),
gebroddel:
gebradzjel (Q095a Caberg),
gefoddel:
gefoddel (Q095a Caberg),
gepruts:
gepruts (Q095a Caberg)
|
slordig, slecht werk [geprös, kloterij, gekwansel, troddel] [N 85 (1981)] || werk dat ondeugdelijk of ondegelijk is [getotter, prutswerk, kleuterwerk, kutselwerk] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
20578 |
pruttelen |
lebberen:
lebbərə (Q095a Caberg),
lurken:
lörrəkə (Q095a Caberg)
|
Hoe noemt U: Snurkende geluiden maken, gezegd van een pijp (smierken, lurken) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
20311 |
puber |
scheuteling:
(eigenlijk jong varken).
sjeuteling (Q095a Caberg)
|
puber; iemand tussen 15 en 18 jaar, in de levensperiode waarin de geslachtsrijpheid optreedt en zichzelf ontwikkelt, tevens periode van geestelijke rijping [puber, aankomeling] [N 86 (1981)]
III-2-2
|
18693 |
pullover |
pullover:
pullover (Q095a Caberg)
|
pullover truivest met mouwen zonder knopen [N 23 (1964)]
III-1-3
|
17594 |
pupil |
pupil:
pupil (Q095a Caberg)
|
Pupil: het donkere gedeelte van het oog dat wijder of nauwer wordt naarmate er meer of minder licht in valt. [N 84 (1981)]
III-1-1
|