33574 |
pruimenboom |
pruimenboom:
proemeboeëm (L245a Castenray)
|
I-7
|
20834 |
pruimenvlaai |
pruimenvlaai:
proemeflaaj (L245a Castenray)
|
pruimevlaai
III-2-3
|
18926 |
prutsen |
doddelen:
cf. WNT sv. "doddelen"(II) frommelen, knoeien
doedele (L245a Castenray),
froemelen:
froemele (L245a Castenray),
hampelen:
cf. RH. Wb. III, kol. 942 s.v. "humpeln"2.
hámpele (L245a Castenray),
ineenflansen:
ienén flânse (L245a Castenray),
ineenflatsen:
ienén flatse (L245a Castenray),
ineenfleren:
cf. VD p. 776, s.v. "fleren
ienén flaere (L245a Castenray),
ineenkloten:
ienén kloeëte (L245a Castenray),
klooien:
klojje (L245a Castenray),
kloten:
kloeëte (L245a Castenray),
klungelen:
klungele (L245a Castenray),
knommelen:
Mar.: Contaminatie van klommelen en knoeien? cf. Schuermans p. 256 s.v. "klommel"= "iemand of iets van weinige, van geen waarde..... Vanhier t o.w. klommelen......den tijd met beuzelarijen overbrengen, niets goeds verichten... Vanhier nog klommeleer, geklommel, verklommelen, d.i. bederven, verspillen (Limb.)
knoemele (L245a Castenray),
trontelen:
tròntele (L245a Castenray)
|
klooien, prutsen, klunzen, klungelen || knutselen, prutsen || met veel moeite en slordig in elkaar zetten || onhandig doen || prutsen || prutsen, aanklooien || slordig in elkaar zetten || slordig, vlug in elkaar prutsen || werk doen dat geen zin heeft, ondeugdelijk werk doen
III-1-4
|
18908 |
prutser |
hampelaar:
hámpeler (L245a Castenray),
klooierd:
klojjerd (L245a Castenray),
pieler:
pieler (L245a Castenray)
|
iemand die veel prutst, klungelt etc. || onhandig persoon, onnozele || prutser
III-1-4
|
18930 |
prutswerk |
blagengedoe:
blagegedoej (L245a Castenray),
knommelarij:
Mar.: Contaminatie van klommelen en knoeien? cf. Schuermans p. 256 s.v. "klommel"= "iemand of iets van weinige, van geen waarde..... Vanhier t o.w. klommelen......den tijd met beuzelarijen overbrengen, niets goeds verichten... Vanhier nog klommeleer, geklommel, verklommelen, d.i. bederven, verspillen (Limb.)
knoemelereej (L245a Castenray),
pielwerk:
piel(e)waerk (L245a Castenray)
|
prutswerk || waardeloos werk
III-1-4
|
20311 |
puber |
een van de eerste snee:
enne/én van de urste sneej (L245a Castenray),
hangoor:
hángoeër (L245a Castenray),
jonge kinder:
jònge kiender (L245a Castenray)
|
iemand van jeugdige leeftijd (jongere) [N 102 (1998)] || nozem/bakvis || opgroeiende jongen/meisje
III-2-2
|
20651 |
pudding |
podding:
podding (L245a Castenray)
|
pudding
III-2-3
|
30687 |
puimsteen |
puimsteen:
pȳmstiǝn (L245a Castenray)
|
Lichte poreuze gestolde lava met een sponsachtig uiterlijk voor het polijsten van houtwerk en het inschuren van natte grondverf. De 'Gotlandsteen' (Q 162) is een zeer fijnkorrelige zandsteen uit Gotland in Zweden, harder dan puimsteen, die voor fijn schuurwerk wordt gebruikt. [S 29; L 40, 80; N 67, 60c; Renders 1; monogr.]
II-9
|
19079 |
raad |
raad:
raod (L245a Castenray)
|
raad, hulp, steun
III-1-4
|
27904 |
raam |
raam:
rām (L245a Castenray)
|
Zie kaart. Een van glas voorziene opening waardoor het buitenlicht naar binnen valt. In het onderzoeksgebied worden de woorden 'venster' en 'raam' ook wel gebruikt voor de houten of metalen omlijsting waarin de vensterruit wordt geplaatst. In het Standaardnederlands zijn de woorden 'raam', 'venster' en 'glas' onzijdig, in de meeste Limburgse dialecten echter vrouwelijk. Wanneer door de invullers nadrukkelijk een vrouwelijk genus werd opgegeven, is achter de betreffende plaatscode een (+) opgenomen. [N 55, 37; RND 49; A 46, 10a; L mon.; monogr.; Vld.]
II-9
|