24329 |
houtworm |
houtworm:
hoots’wórm (Q121a Ch?vremont)
|
houtworm
III-4-2
|
27225 |
houwer |
houwer:
hø̜jǝr (Q121a Chevremont
[(Julia)]
[Willem-Sophia])
|
Algemene benaming voor een geschoolde ondergrondse arbeider. Al naar gelang de werkzaamheden onderscheidt men verschillende soorten houwers. Zie ook de lemmata Koolhouwer, Steenganghouwer, Stutter en Schachtman, Schachthouwer. [N 95, 144; monogr.]
II-5
|
19187 |
hovaardig |
groots:
jrüetsj (Q121a Chèvremont),
hovaardig:
hoeë’veedieg (Q121a Chèvremont),
ingebeeld:
i’-jebild (Q121a Chèvremont)
|
ingebeeld, verwaand || verwaand || verwaand, trots
III-1-4
|
19307 |
huichelen |
huichelen:
of: heucheln (du.)
häu’chele (Q121a Chèvremont)
|
huichelen
III-1-4
|
34618 |
huif van de huifkar |
huif:
hūf (Q121a Chevremont)
|
Kap van de huifkar. Deze kap wordt over hoepels getrokken, die vooraf op een hooikar gezet worden. [N 17, 10b; S 15; Wi 17; L 27, 32; L 1a-m; monogr]
I-13
|
18647 |
huifkar |
bolderwagen:
boldǝrwān (Q121a Chevremont),
huifkar:
hūfkār (Q121a Chevremont)
|
Benaming voor een hoogkar waarop men een huif gezet heeft, zodat de kar voor personenvervoer gebruikt kon worden (bijv. bij kerk- en marktbezoek). Soms werd de huifkar ook voor vrachtvervoer, bijv. van meel, gebruikt. Zie ook het lemma molenkar in wld II.3. De huif was een linnen doek die over houten hoepels gespannen werd. Deze hoepels werden op hun beurt tegen de zijkanten van de kar bevestigd. Bovendien hing men aan de kar een trede, die het instappen vergemakkelijkte. [N 17, 10a + 15; N G, 51; JG 1a; S 15; L 27, 33; L 1a-m; R 3, 61; monogr.]
I-13
|
18876 |
huilen |
grijnen:
jrien’ge (Q121a Chèvremont),
jrie’ne (Q121a Chèvremont),
joenken:
joen’ke (Q121a Chèvremont),
juŋkə (Q121a Chèvremont),
krijsen:
jekrèsje (Q121a Chèvremont),
kreesj (Q121a Chèvremont),
kriesjet (Q121a Chèvremont),
krie’sje (Q121a Chèvremont)
|
grienen || huilen || huilen (v. honden)
III-1-4, III-2-1
|
19693 |
huis, woning |
boed:
būt (Q121a Chèvremont),
huis:
hū.s (Q121a Chèvremont),
kruipens:
krufəs (Q121a Chèvremont),
wonong:
wuənoŋ (Q121a Chèvremont)
|
huis || keet, huis || kleine behuizing || woning
III-2-1
|
19673 |
huishouden |
huishoud:
hūshalk (Q121a Chèvremont)
|
huishouding
III-2-1
|
24172 |
huismus, mus |
mus:
meusj (Q121a Chèvremont)
|
mus
III-4-1
|